beide zijden een afstand gelijk aan de gegeven straal, uitgezet. Deze afstanden zullen ofwel door afpassen of met behulp van een meetkoord of -ketting uitgezet zijn. Vervolgens wordt de middellijn haaks op de basis bepaald. Dit kan op verschillende wijzen gebeurd zijn: door lengtemeting, door hoekmeting via twee achterwaartse insnij dingen op de reeds uitgezette punten van de basis, of een combinatie van beide methoden, misschien zelfs met overbepaling. Gelet op de inspanningsverhouding zal de voorkeur uitgegaan zijn naar hoekmeting. Gebruik makend van de meetkundige eigen schap dat hoeken met hoekpunt op de cirkel half zo groot zijn als de cirkelboog die ze uitsnijden, kan voor de benodigde achter waartse insnijding volstaan worden met twee maal twee vizierlijnen die een vaste hoek van 45° met elkaar maken. Door twee maal achterwaarts insnijden zijn er nu vier sectoren bepaald. Elke sector van 90° wordt vervolgens door achterwaartse insnijding op zijn hoekpunten in twee helften verdeeld. Hiervoor moet de hoek tussen de vizierlijnen 22°30' bedragen. Op gelijke wijze worden de acht nieuwe sectoren verdeeld in zestien sectoren en deze zestien op hun beurt in twee en dertig. Hiervoor zijn vizierlijnen nodig die respec- Afb. 4. Bepaling hoekpunten 32-hoek met behulp van slechts vier kruishouten tievelijk een hoek van 11°15' en 5°37'30" met elkaar maken. Voor een windroos van twee en dertig streken zijn slechts vier vaste hoeken nodig: Een hoek van vier streken, een van twee, een van één, en een van een halve streek. Deze hoeken moeten tot een handzaam instrument) arium) gecombi neerd worden. Per hoek is een plaat met drie richtpennetjes in principe voldoende. Omdat de nauwkeurigheid van zichten tot op zekere hoogte afhankelijk is van de afstanden tussen de pennen en dus van de afmetingen van de plaat, kan er gewicht en materiaal bespaard worden door aandacht te besteden aan de vormgeving. Ook het combineren van meer dere hoeken tot één instrument moet nader beschouwd worden. Vanuit dit gezichtspunt is er in de literatuur gezocht naar artefacten die bij het uitzetten van de windroosgeometrie een rol gespeeld zouden kunnen hebben. Dit onder zoek leverde twee voorwerpen op: De winkel haak en de zogeheten Jacobsstaf. De Jacobsstaf Voor het verdere betoog is het dienstig eerst een aantal bevindingen omtrent dit laatste, overigens bekend veronderstelde, voorwerp weer te geven: De Jacobsstaf dankt zijn naam aan de naam van de uitvinder Jacob ben Makir, aan zijn gelijkenis met de Jacobsladder uit het Oude Testament, zijn gelijkenis met het sterren beeld Orion, en aan zijn gelijkenis met de staf van St. Jacob de Meerdere, welke laatste nog het minste hout snijdt. Hij is uitgevonden in de vijfde eeuw vóór Christus bij de Chaldeeën, in de twaalfde eeuw in China, in de veertiende eeuw in de Provence, en verbeterd in de zestiende eeuw in Holland. Hij heeft één of meer dwarsstaven, die óf vastzitten, óf kunnen schuiven. Hij werd gebruikt in de astronomie, in de zeevaart, bij het landmeten, of eigenlijk ook weer niet. Er schijnen meer replica's te bestaan dan originelen. Hij schijnt een aantal eeuwen onbekend te zijn geweest (mogelijk ten gevolge van de pestepidemie van 1348). 51

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

De Hollandse Cirkel (DHC) | 2009 | | pagina 13