Wierdense expositie van 2008
de Rijksbegroting, waarbij het Ministerie van
Marine/Koloniën het budget voor de bouw, de
uitrusting en het personeel toebedeeld kreeg.
De organisatie in en rond vuurtorens, inclusief
bebakening, betonning en het Loodswezen,
was een dienst binnen de Koninklijke Marine.
In de 19de eeuw en ruim de helft van de
twintigste eeuw was er een Inspecteur-
Generaal over liet Loodswezen, de betonning,
bebakening en verlichting, met de rang van
kapitein-ter-zee of vlagofficier, belast met de
leiding. Alle afdelingshoofden maakten
jaarverslagen, personeelsoverzichten en finan
ciële verantwoordingen. Daarnaast gaven vele
officieren in vakpublicaties hun commentaar
op en hun bevindingen over het reilen en zeilen
van deze dienst. Kortom, over Nederlandse
vuurtorens, inclusief die in Oost- en West-
Indië, is verbazend veel bewaard gebleven.
Zelfs nu nog zijn, op grond van primaire
bronnen, uitgebreide reconstructies mogelijk.
Conclusies
19de eeuwse vuurtorens vormen een belang
rijke visuele schakel tussen de aardse werke
lijkheid, de rijksgrenzen en de op trigono
metrische berekeningen berustende overheids-
kaarten.
De explosieve groei van het aantal vuurtorens
in de negentiende eeuw hield gelijke tred met
de groei van het wereldwijde driehoeksnet.
Vaktijdschriften vormen een belangrijke bron
voor vuurtorengegevens. Daarnaast is bij het
Nationale Archief nog het nodige aanwezig.
Na Nederland werd vanaf 1838 in de West en
vervolgens vanaf 1851 in de Oost gestart met
het plaatsen van vuurtorens.
Met het opheffen van de Nederlandse Lengte
graadcommissie in 1850 waren er voldoende
professionele cartografen, ruim 100 Land
macht-ingenieurs en Marinehydrografen, om
op internationaal wetenschappelijk niveau
metingen uit te wisselen en zelfstandig nieuwe,
trigonometrische kaarten te construeren.
Met dank aan dr. S.J. de Groot en K. van
Hamersveld.
De waterhuishouding in een licht glooiend
landschap als dat van Twente is een totaal
andere dan die van de diepe polders in Holland
of van de Friese boezem met één peil van NAP
-0.52. In het einde van de 19de eeuw
ontstonden er in Twente grote veranderingen in
de economische situatie. Door de invoering van
de Markenwet werden de heidevelden en
woeste gronden ontgonnen en door de toepas
sing van kunstmest ontstond er een andere
soort van landbouw. Daarnaast kwam er een
grote mate van industrialisatie op gang door de
vestiging van metaalnijverheid in Hengelo en
textielindustrie in Almelo, Borne, Enschede en
Oldenzaal. Beide ontwikkelingen brachten
grote veranderingen in de natuurlijke afwate
ring, wat tot wateroverlast en watervervuiling
leidde. Vóór de Tweede Wereldoorlog waren
echter meerdere beken en delen van de Regge
al genormaliseerd en verbeterd. In 1946
veroorzaakte een en ander ondanks deze verbe
teringen echter grote wateroverlast in de
omgeving van Almelo en Denekamp. De na de
wereldoorlog toegenomen industrialisatie en
uitbreidingen van de steden brachten daarna
een aanzienlijke watervervuiling met zich mee
van de Twentse beken en ook van de afvoer-
rivieren Regge en Dinkel. Opgegroeid in
Twente in de omgeving van de aan te leggen
nieuwe beek 'De Doorbraak', herinner ik mij
deze problematiek van met schuim overdekte
vervuilde beken en wateroverlast nog goed.
Het dorp Wierden en de stad Almelo werden,
Henk Holsbrink
Waterhuishouding
69