met Amelia, dochter van de in Zeeland
gestationeerde hoofdingenieur Abraham
Caland, opmaat tot zijn overplaatsing per
1 januari 1853 naar die provincie. Door zijn
huwelijk, kort daarna, werd Jacobus de zwager
van ingenieur Pieter Caland, die van 1863 tot
1878 de leiding had over de aanleg van de
nieuwe Rotterdamse Waterweg. Na zijn
Zeeuwse tijd en een korte dienstperiode te
Deventer in 1860 verhuisde Lebret begin 1861
naar Delft, waar hij, als opvolger van ingenieur
M. Simon Gzn., aan de Koninklijke Akademie
was benoemd tot leraar waterbouwkunde. In
1864 behoorde hij tot de eerste lichting hoogle
raren toen de Akademie verder als Poly
technische School aan de zorgen van professor
L. Cohen Stuart werd toevertrouwd. Stellig had
professor Lebret over de praktische aspecten
van het waterpassen wel eens met collega
Cohen Stuart van gedachten gewisseld voordat
hij om gezondheidsredenen zijn ambt al per
1 september 1868 neerlegde en in 1873
verhuisde naar Oosterbeek. Daar overleed de
oud-hoogleraar in 1906 als kinderloos weduw
naar op landgoed "Dennenkamp"; oud genoeg
om nog getuige te zijn van de waterbouwkun
dige successen van zijn leerling Johannis de
Rijke 1842-1913)13. In zijn Zeeuwse tijd had
ingenieur Lebret de begaafde zoon van Pieter
de Rijke, een onbemiddelde aannemer van
dijkwerken, met privélessen de weg gewezen in
de waterbouwkunde en emeritus Lebret, zijn
onderwijskundige loopbaan overziend, zal
zeker hebben gedacht aan Johannis, die, zonder
Delftse opleiding, later in Japan en in zijn
geboorteplaats Colijnsplaat met een monument
zou worden geëerd. Misschien nog meer dan
aan civiel-ingenieur G.A. Escher (1843-
1939)14, die in Japan de praktische kanten van
de waterbouwkunde werden bijgebracht door
opzichter J. de Rijke. Beiden hielden contact
met hun leermeester Lebret, aan wie De Rijke
omstreeks 1880 de zorg voor zijn in de regio
Oosterbeek studerende kinderen mocht toever
trouwen.15
Afb. 8. "5 el 43 dm boven AP". Negentiende-
eeuwse peilmerksteen in de (inmiddels
herhaaldelijk verbouwde) Grote (Wetering)
Sluis bij Hulsbergen. Foto 2007
Hoe het ten tijde van Lebrets overlijden ruim
vijftig jaar oude notitieboekje in het polderar
chief verzeild raakte is nog een raadsel.
Rekening houdend met zijn werk- en andere
relaties, dienen zich diverse scenario's aan.
Meest voor de hand liggend is het in dit
verband te denken aan Escher, die van 1903 tot
1908 hoofdingenieur-directeur van Rijks
waterstaat in Gelderland was en in Arnhem
woonde; ook gelet op de omstandigheid dat
Lebrets neeffje) Marinus Caland (zoon van
Pieter) in die tijd arrondissementsingenieur te
Zutphen was en als zodanig het polderdistrict
Veluwe geografisch in portefeuille had. Zelf
had Escher van 1887 tot 1890 de zorg voor het
3 e Arrondissement (waaronder de IJssel) van
het Beheer der Groote Rivieren gehad.16
Het boekje nog eens doorbladerend...
.valt het op dat de schrijver eind mei 1851 in
Deventer 'netjes' begon met minutieuze aante
kening van al zijn handelen, maar dat dit
gaandeweg wat slordiger werd. De inhoude
lijke kwaliteit, in termen van de betrouwbaar
heid van de vermelde cijfers, zal niet zijn
13 Louis van Gasteren e.a., In een Japanse stroomversnelling, Zutphen 2000
14 Vader van de geoloog B.G. Escher en van de beeldend kunstenaar M.C. Escher
16 Louis van Gasteren e.a., Die eeuwige rijst met Japansche thee, Amsterdam 2003
16 Eric Berkers, Technocraten en bureaucraten. Ontwikkeling van organisatie en personeel van de Rijkswaterstaat, 1848-1930,
Zaltbommel 2002, p. 201
87