Afb. 1. Gezicht op Deventer over de Schip- of
Lange Brug omstreeks 1870. Het witte gebouw
aan de overzijde is het wachthuis met direct
rechts daarvan een toen nog aanwezig stuk
stadsmuur, houvast voor de hakkelbouten.
Bron: SAB Deventer, Beeldbank nr. 011337
Deventer, 26 mei 1851
Aspirant-ingenieur Lebret, die het boekje
waarschijnlijk speciaal voor de rivierwaterpas
sing van 1851 had aangelegd, vermeldde op de
eerste bladzijde hoe hij op maandag 26 mei
1851, 's-morgens om half acht, stond op het
landhoofd van de schipbrug aan De Welle te
Deventer.
Zijn eerste werk was de vastlegging van een in
hoogte betrouwbaar startpunt voor de
ophanden zijnde metingen en de controle van
de aan het bruggenhoofd verbonden peilschaal
in de rivier. Het schijnt - liet boekje maakt daar
geen gewag van - dat het te volgen waterpas
traject langs de Veluwse Bandijk tevoren een
eindweegs was verkend, en "naast de poort
over de schipbrug" vond Lebret twee 'hakkel
bouten'. Van Fijnje, die op deze locatie al in
1849 had gemeten, weten we - meer precies -
dat de bouten zich bevonden in de stadsmuur,
direct zuidoostelijk van het zogenaamde
wachthuis (anno 1833) tegenover de brug.5 De
Afb. 2. Schets van een door C.R. T. Kraijenhoff
gebruikt type (kruis)hakkelbout
bouten herinnerden aan het werk van inspec
teur C.R.T. Kraijenhoff, die in het kader van de
landelijke verspreiding van het Amsterdams
Peil (AP)6 daar in 1801 twee bouten had doen
inslaan als 'contramerken' van de destijds
aanwezige Rijnlands becijferde 'peilplank' aan
de brug.7 Fijnje was in 1849 met metingen
langs de rechteroever van de IJssel in diens
voetsporen getreden en nu - in 1851 - zou
Lebret tot Kampen langs de linkeroever gaan
werken, tegelijk met Fijnje, die de rechteroever
nog een keer voor zijn rekening nam.
Als uitgangspunt koos Lebret de onderste
hakkelbout8 en hij zette één van zijn baken op
"een steen (a) bij de hakkelbout naast de
poort". Zijn waterpasinstrument stelde hij op
een punt ongeveer 11 el (meter: m) daarvan
daan op en constateerde, metend, dat de boven
kant van deze onderste hakkelbout 0,860 m
boven het niveau van de steen lag en de onder
kant 0,834 m. Hieruit is af te leiden dat de kop
van de bout een diameter had van 26 mm en
dat het gemiddelde van beide metingen
(0,847 m), overeenkomende met het midden,
als representatief voor de hoogte van de bout
werd beschouwd. Een haakse kopdiameter van
26 mm 1 Rijnlandse duim was juist de maat
5 WpAD, inv. nr. 25
6 NAP (Normaal Amsterdams Peil) werd eerst in 1891als uitkomst van de Nauwkeurigheidswaterpassing uit 1875-1885, ter
vervanging van AP ingevoerd.
7 Gelders Archief, Archieven van de Rijkswaterstaat in Gelderland, lil: De archieven van de Directie Gelderland, inv. nr. 387. Er
stond toen ook een stadspeilplank in Deventer maat.
8 Een vergelijking van door Kraijenhoff (noot 7) vermelde getallen met de gegevens uit 1849-1851 (noten 2 en 5) doet met
stelligheid vermoeden dat de onderste bout identiek was met de onderste van Kraijenhoff en dat diens bovenste bout al vóór
1849 was vervangen door een andere.
83