Sleutelwoord voor de 19de eeuwse koloniale
cartografie: nauwkeurigheid
Na een dozijn publicaties over wereldwijde
driehoeksmetingen heb ik mij afgevraagd: is er
een kern, een universeel uitgangspunt of een
absolute maat te herleiden? Het antwoord
hierop is: ja. De kern van de zaak is de allengs
nauwkeuriger wordende en internationaal op
elkaar afgestemde meet- en rekensystematiek.
Al zoekend naar de kern is tevens een, bij het
construeren van kaarten, hiërarchie ontrafeld.
Met deze hiërarchie is vast te stellen hoe en
wanneer het met de Nederlandse naoorlogse
geschiedschrijving over onze koloniale carto
grafie is fout gegaan.
Allereerst iets over het meten. De belangrijkste
taak van de vroeg-19de eeuwse astronomen was
het eenduidig definiëren van meeteenheden
(metrische stelsel) en het vervolgens verifieer
baar maken van tijd- en hoekmetingen. Sterren
wachten bewaakten de standaard hiervoor, zij
hadden de absolute ofwel astronomische tijd en
konden daarmee 'onfeilbaar', zo stelde de
regering rond 1845, de lengtegraad bepalen.
Voor het ijken van hoekmeetinstrumenten
bestond een verdeelmachine. Tijd en hoek
vormden samen het fundament bij het streven
naar de hoogst haalbare nauwkeurigheid van de
astronomische plaatsbepaling. Met de construc
tie van de zogeheten trigonometrische koloniale
kaarten werd voortgebouwd op dit fundament.
Uitgaande van een geijkte chronometer en dito
hoekmeetinstrument werd vervolgens de
rekensystematiek gestandaardiseerd. Vooral de
Royal Astronomical Society heeft er, vanaf de
oprichting in 1820, veel toe bijgedragen dat
met name geodeten (landmacht-ingenieurs) en
hydrografen (marine-officieren) dezelfde
rekenmethodiek hanteerden. Ze gingen uit van
dezelfde vorm en afmetingen der aarde
(boldriehoeksmeting), gebruikten dezelfde
wiskundige tafels en hanteerden dezelfde
sterrenkundige almanakken. Ook hun belang
rijkste hoekmeetinstrument, de cirkel van
Borda voor geodeten en de hydrografische
cirkel voor hydrografen, verschilde niet voor
wat de meetsystematiek betreft.'
De vakken geodesie en hydrografie waren
ingenieurswetenschappen die, evenals vesting
bouw en scheepsbouw, grondige wiskundige
kennis vereisten.
Het vervolg van het streven naar de hoogst
haalbare nauwkeurigheid van triangulatie-
punten was publicatie in vakbladen, voorzien
van jaartal en een autoriteit en het aan alle
andere overheden doorgeven van de triangula-
tiepunten. Al doende verschenen in vakpublica
ties steeds langere, wereldwijde verzamel-
lijsten met (primaire) triangulatiepunten. Deze
lijsten werden al snel overvleugeld door
zogeheten Tichtenlijsten', ofwel de operatio
nele gegevens van vuurtorens, waarvan zee
varenden direct profijt hadden. Vanaf 1830
verschenen, in snel tempo en over de hele
wereld verspreid, steeds meer vuurtorens die,
door hydrografen ingemeten, voor zeevarenden
meetbakens bij uitstek vormden.
Het bovenstaande was volledig een overheids-
aangelegenheid. De hoofdrolspelers waren
professionele astronomen, hydrografen en
geodeten. De noodzakelijke 'gereedschappen'
waren de sterrenwacht, geijkte chronometers
en hoekmeetinstrumenten. Om dit alles tot in
alle uithoeken van het Koninkrijk der Neder
landen te realiseren bestond hiervoor, binnen
de Nederlandse overheid, een grote organisatie:
de Landmacht met haar Militaire Verkenningen
en de Koninklijke Marine met haar dienst voor
Lichten, boeien en bakens en het Loodswezen
(inclusief het vervaardigen van hydrografische
kaarten).
Het tastbare resultaat hiervan waren de door
Nederlandse geodeten en hydrografen gecon-
Jeroen Mohrmann
1 J.M. Mohrmann. 19de eeuwse 'droge' en 'natte' reflectie instrumenten, in: De Hollandse Cirkel 2007-2, p. 73-79
1.38