gevoerd. Koopmans vervolgde deze bijdrage met een vermelding van de 'verdeling (omslag) van de belasting' op eigendommen van onder andere Memphis met een beschrijving van het doen van aangiftes op het ongebouwd in ongeveer 1000 voor Chr. in Egypte, waaruit de conclusie kon worden getrokken dat 'grond belasting' van alle tijden is geweest. Hij schreef ook dat over de 'methode van landmeting niet zoveel bekend (was)...'. Wat hierover wel bekend werd over het werk van landmeters was onder andere te vinden op inscripties in de muren van graven van Thebe en ook op het z.g "Wilbour papyrus waar melding werd gemaakt van metingen van koren te velde. Koopmans beëindigde deze bijdrage met een beschrijving van registratie van gronden in de Ptolemeische tijd, waar waarschijnlijk dorps- gewijs het grondbezit werd geadministreerd en (grond-)belasting werd geheven op basis van eigen aangiftes. Koopmans vervolgde zijn vierde artikel met een beschrijving van grondregistratie door Herodotus (485-430 v. Chr.), die destijds schreef over de administratie ten behoeve van het innen van grondbelasting in de Nijldelta. Eveneens beschreef hij het werk van land meters die dorpsgewijs hun metingen met 'meetsnoeren' uitvoerden om oppervlaktes van ingezaaide landerijen te kunnen berekenen, waarvan de bewaarde papyri van het dorp Fayum een goede illustratie gaven van hun werkmethoden. Op één payrus was een in hiëroglyfen aangebrachte werkwijze vermeld dat men een oppervlakte kon berekenen door de gemiddelde afstand van de tegenoverstaande zijden van een willekeurige vierhoek met elkaar te vermenigvuldigen, dit met als resultaat (een benadering) van de grootte van een perceel. Maar er werden wel tabletten ontdekt met voorstellingen van landerijen waarop na verdeling in driehoeken, recht hoeken en trapezia de lengtes van hun zijden waren ingegraveerd. In Egypte kende men al een verdeling van een perceel in 'veelhoeken' om een oppervlakte van een perceel te kunnen bepalen, waarvan de kaart van Papyrus Lille I een voorbeeld was. Men kende evenwel in Babylonië en Syrië al een wat andere wijze om de oppervlakte van een meer grillig gevormd perceel te berekenen, door het perceel in drie- Afb. 3. Onderverdeling van een stuk grond in driehoeken, rechthoeken en trapezia hoeken en rechthoeken te verdelen. Teneinde deze berekeningen te kunnen doen werd destijds door de landmeters dan ook op deze werkmethoden geoefend (afb. 3). Kennelijk was ten tijde van de invoering van het Nederlands Kadaster er niets nieuws onder de zon, want bij de invoering daarvan berekende men de grootte van grillige percelen grafisch eveneens door middel van een onderverdeling. Van deze metingen uit genoemde oudheid zijn veel 'veldkaarten' van onder andere Babel bewaard gebleven die inzicht geven in de techniek van de toenmalige landmeetkunst, zo schreef Koopmans. Hij gaf als conclusie dat van voor het begin van de jaartelling in Egypte geen complete beschrijving van een kadaster bewaard was gebleven en vermeldde over Egypte dat Egyptenaren destijds noch een nummering van percelen noch een 'perceels- gewijsplan' met kaartmateriaal voor hele gebieden kenden en dat Ptolemeisch Egypte zeker geen kaarten kende. Ook de Romeinen, van wie werd beweerd dat zij de uitvinders waren van de cartografie, kenden voor hun belastingheffing geen met een kadaster ver gelijkbare grondadministratie. In de vijfde aflevering beschreef Koopmans als eerste 'maateenheden, maten en meetgereed- schappen' van het oude Egypte, Babylonië, Griekenland en het Romeinse Rijk; maat eenheden die ook de mate van de hogere beschaving van destijds uitdrukten. De laatste twee landen hadden hun maateenheden over genomen van het oude Egypte, aldus Koop mans. Bij het nameten van het grondvlak van piramides werd geconstateerd dat de kleinste en de grootste zijde slechts acht inches van elkaar verschilden; dus redelijk precies, NTtl V'VHOU 69

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

De Hollandse Cirkel (DHC) | 2010 | | pagina 23