Apeldoorn, rond 1920 op weg naar een grootschalige 'standaardkaart' en een kadaster 'op Dierense grondslag' van meet af aan onnauwkeurig en/of onbetrouwbaar of hadden bij mutaties die negatieve eigenschappen gaandeweg ver kregen. Wat de rechtszekerheid aangaat was destijds gekozen voor een negatief stelsel, in de zin dat - globaal geredeneerd - men geen recht hebbende was tenzij dit uit de kadastrale boek houding mocht blijken; een kadaster dus zonder positieve bewijskracht. In het kader van vernieuwing werd nu ook gedacht aan de invoering, alsnog, van een positief stelsel; een stelsel waarin rechtskracht te ontlenen zou zijn aan de simpele vermelding van de naam van een vermeende rechthebbende in een nauw gezet aan te leggen en bij te houden 'grond boek'. In 1867 sprak een terzake ingestelde staatscommissie zich echter uit voor hand having van het bestaande negatieve stelsel, en in 1887 zou dat nog een keer gebeuren.1 De oprichting in 1884 van de Vereniging voor Kadaster en Landmeetkunde met de uitgifte van een gerelateerd gelijknamig vaktijdschrift bood ruime gelegenheid voor dialoog en polemiek over aspecten van de vernieuwing van het kadaster. Toonaangevend daarbij was de landmeter I. Boer2, aanvankelijk bestuurslid van de jonge vereniging en na prof.dr. Ch.M. Schols redacteur van Kadaster en Landmeet kunde, in de kadastrale geschiedenis beter bekend als I. Boer Hzn. Vanaf 1888 ontpopte prof.dr.ir. Leen Aardoom Een fundamenteel kadastraal experiment De landelijke kadastrering in het begin van de 19de eeuw geldt nog steeds als één van de grootste landmeetkundige operaties in de Nederlandse geschiedenis; misschien niet altijd even spectaculair, maar wel omvangrijk. Na een niet-succesvolle Hollandse start in 1807 en een Franse bemoeienis van 1811 tot 1813 lag het werk vrijwel stil tot 1816, om na 1825 in een stroomversnelling te geraken, toen besloten was dat het resultaat niet alleen zou dienen voor een billijke heffing van grondbelasting, maar ook voor de borging van rechtszekerheid. Met name moesten vanaf die tijd hypothecaire verbintenissen worden geregistreerd op basis van de kadastrale aanduiding van de betrokken percelen. Behalve in de provincie Limburg kon het kadaster in oktober 1832 landelijk worden ingevoerd. Daarbij ging de kadastrale taak van 'opbouw' over in 'bijhouding'. De opbouw was haastwerk geweest, uitgevoerd door landmeters met een vaak even haastige opleiding. Het landsdekkende driehoeksnet van Kraijenhoff was te wijdmazig om de gemeentelijke driehoeksnetten op aan te sluiten en voor ver dichting was geen tijd. In de bijhouding en bij het gebruik van de kaarten anderszins traden de onvermijdelijke mankementen aan het licht en tegen 1860 gingen er al stemmen op voor verbetering en een vernieuwing van het kadaster. De vigerende kadastrale plans waren 1 W. van Riessen, Het Kadaster. Historische ontwikkeling in de eerste helft van de 20e eeuw, Apeldoorn 2004 (postume bewerking van Van Riessens manuscript van omstreeks 1950 door Zacharias Klaasse en Piet Schreuder) biedt voor de hierna volgende 'algemene beschouwing' een betrouwbaar houvast. 2 Izak Boer werd in 1853 te Stootshorn (gem. Noordbroek in Groningen) geboren als zoon van Harm Eppes Boer, landbouwer aldaar, en Hinderika Koerts Verveld. In 1873 werd Izak aspirant-landmeter en in 1876 landmeter bij het Kadaster. In 1882 trouwde hij met Gerardina Wilhelmina du Saar uit Medemblik, was van 1905 tot 1924 ingenieur-verificateur in divisie 5 te Arnhem en overleed aldaar in 1933; enkele maanden na zijn oud-collega JJ. de Koningh, vader van de instrumentenfabrikant G. de Koningh, met wie Boer in Arnhem een vruchtbare zakelijke relatie had. 95

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

De Hollandse Cirkel (DHC) | 2010 | | pagina 5