de ingenieurs overlaten.4 Colpa keerde al per
1 januari 1898 terug naar de gewone dienst van
het Kadaster en maakte zo plaats voor Kwist-
houts in 1873 geboren zoon Theodoor Lucien,
die per 1 maart 1898 bij de commissie aantrad.
Deze was in 1891 als aspirant bij het Kadaster
begonnen en had van 1892 tot 1894 aan de
Polytechnische School enkele lessenin land
meten, waterpassen en geodesie genomen. Niet
vermoedend dat hij later als I-V te Amsterdam
zou worden geroepen leiding te geven aan de
per 1 januari 1930 ingestelde Bijhoudings-
dienst van de RD, keerde Kwisthout in 1913
terug naar de gewone velddienst van het
Kadaster, van waaruit hij in 1920 zou worden
bevorderd tot I-V te Zutphen.
Het was echter niet in die hoedanigheid dat
Kwisthout in 1921 werd benaderd door zijn
Arnhemse collega I. Boer Hzn., sinds jaar en
dag ijverig voorvechter voor modernisering
van de kadastrale dienst. In de jaren 1916-1919
had hij bij de hermeting van Dieren gelegen
heid gehad het eerder door hem voorgesteld
systeem van grensaanwijzing en -inmeting te
beproeven. Met succes, en daarna was het de
beurt aan Apeldoorn om volgens 'de Dierense
methode' te worden henneten.5 Bij het leggen
van de meetkundige grondslag daarvoor con
stateerden de landmeters J.F.A. van Riessen en
L. Bakker al snel dat het in 1906 bepaalde
tweederangs secundaire RD-punt Vaassen II
(de torenspits van de r.k. kerk) ernstig ver
stoord moest zijn. Toen op locatie bleek dat,
met de kerk, de toren in 1917 was vervangen
door een nieuwe, moesten zij - het punt was
onmisbaar bij de meting van de Apeldoornse
grondslag - overgaan tot voorwaartse insnij
ding van de nieuwe spits en berekening van
nieuwe, 'eigen' coördinaten daarvan.6 Die wer
den gaarne ter beschikking gesteld van de
RCGW, maar er waren meer problemen met de
secundaire punten van de tweede rang in de
omgeving van Apeldoorn. Die waren wel door
de ingenieurs en landmeters van de commissie
vanuit de primaire en/of eersterangs secundaire
punten ingesneden en vervolgens berekend,
maar niet allemaal 'verzekerd'. Centreringsme-
tingen hadden nog niet overal plaatsgehad en
op de voor de landmeters van de hermeting
toegankelijke 'begane grond' waren er nog
geen vastleggingen. Bijgevolg was het secun
daire RD-net slechts beperkt bruikbaar voor de
aansluiting van de veelhoeksmeting als tussen-
slag naar de detailmeting.
Problemen waarmee Van Riessen en Bakker
hun baas, I-V Boer, in januari 1920 op de
hoogte stelden. Het geheel eens met hun vraag
de centreringen zo spoedig mogelijk te doen
uitvoeren of toestemming te krijgen dit zelf of
in samenwerking met ter zake meer deskundige
collega's te mogen doen, stuurde Boer de brief
van zijn medewerkers onverwijld door naar de
RCGW.7 Zonder inhoudelijke bespreking
kwam zijn schrijven pas in juli bij de commis
sie ter tafel8 en als secretaris (prof.ir. H.J.)
Heuvelink, die zelf over de RD ging, intussen
al actie had ondernomen, dan blijkt daar niets
Afb. 2. De "Nagel", optisch lood naarA.
Nagel, in 1885 op de markt gebracht door Max
Hildebrand. Bron: W. Schermerhorn en H.J.
van Steenis, Leerboek der landmeetkunde,
tweede druk Amsterdam 1946
4 NCG, not. 65ste verg., 17/7-1895
5 Leen Aardoom, "Apeldoorn, rond 1920 op weg naar een grootschalige 'standaardkaart' en een kadaster 'op Dierense grond
slag'" DHC 12 (2010), p. 95-107
6 L. Bakker, "Drie- en veelhoeksmeting", Tijdschr. voor Kadaster en Landmeetkunde (K&L) 1926, p. 73-80
7 NCG, brief 2677, 10/1-1920, Van Riessen en Bakker aan l-V Boer met aantekening Boer, 15/1-1920
8 NCG, not. 125ste verg., 12/7-1920
3