Afb 10. "Vuurtorentje
op ±7 km afstand
zuidoostelijk van Urk
NOP 6a. Landmeter
Brians, verkennend
uitkijkend over de
droog\>allende polder.
Bron: Bedrijfsmuseum
Kadaster, inv. nr. 4072
kon landmeetkundig ondersteuning worden
geboden bij de uitzetting van de tracé's voor
wegen en waterlopen.
De Noordoostpolder als leerstuk
Aldus werd met behulp van de meetstoelen het
hoofd geboden aan één van de landmeetkundige
problemen die zich bij de aanleg en inrichting
van de Noordoostpolder voordeden. Maar er
was meer. Wees prof. Tienstra er in 1941 al op
dat bij de aanmeting van de verre punten op de
Westermeerdijk van de meettechniek het uiterste
werd gevergd, in 1953 sloot de inmiddels
gepensioneerde H. Vermeulen16 - eertijds hoofd
bureau BLW te Zwolle - zich daarbij aan. In het
bijzonder wees hij op het verschijnsel van late
rale (zijdelingse) refractie, dat het werk in de
Noordoostpolder parten had gespeeld. Eerder
had zijn collega M.E Ferwerda, werkend in de
Wieringermeerpolder, ook al moeilijkheden on
dervonden bij het over vlak terrein meten van
verre richtingen en de ervaren prof.ir. H.J. Heu-
velink had zich in 1940 afgevraagd of de twij
felachtige uitkomsten van een veelhoeksmeting,
door de RD uitgevoerd langs de Afslui-tdijk,
niet door zijdelingse refractie zouden kunnen
worden verklaard17; zijdelingse refractie als
oorzaak van onverwacht grote tegenspraken bij
de puntsbepaling, die - niet te vergeten - ook het
gevolg konden zijn van relatieve bodem
beweging door de verstoring van het in de loop
der eeuwen gevormde grondmechanisch even
wicht in en rond de polder; of door verzakking
van de recentelijk aangelegde omringdijk, die
als drager van NOP-punten diende. Bij het
zoeken naar verklaringen voor de optredende
verschijnselen en naar oplossingen voor daar
mee samenhangende en andere ongekende
problemen werd de Noordoostpolder een
nationale proeftuin voor de landmeetkundige
puntsbepaling. Een 'speeltuin' ook, waarin
letterlijk en figuurlijk ruimte was voor het
bedenken en uitproberen van nieuwe meet-
strategieën en -methoden. Werkend aan de
kadastrering van de Noordoostpolder, kreeg de
jonge landmeter W. Baarda, die in 1942 in
Zwolle de gelederen van het BLW kwam
versterken, een unieke kans om de hem door
zijn Delftse leermeester Tienstra bijgebrachte
gedachtegangen in de praktijk toe te passen en
te verdiepen. De door Baarda, al doende, gefor
muleerde verkenningsregels vonden in 1956
hun weg naar de nieuwe editie van de
Elandleiding voor de Technische Werkzaam
heden van het Kadaster (EITW-1956), decen
nialang het Nederlandse handboek voor de
toegepaste landmeetkunde in het algemeen.18
2011: 70jaar meetkundige grondslag
Noordoostpolder
Bruins' meetexpeditie naar Schokland, zomer
1941, was een gedenkwaardig moment in de
geschiedenis van de landmeetkunde in Neder
land. Bruins was toen waarschijnlijk de eerste
landmeter die zó diep in het nieuwe land door
drong (afb. 10). Zijn metingen vanaf het voor
malige eiland zouden een sleutelrol vervullen
bij de verbreiding van het RD-net over de pol
der, de eerste fase van het leggen van een meet
kundige grondslag in de polder. Zoals opge
merkt was het leggen van die grondslag een
leerproces voor de landmeetkunde in Neder
land. De aangehaalde en na 1941-'43 in de
verrij-zende dorpen bepaalde NOP-punten
vormden de hoofdgrondslag voor de Noord
oostpolder. De coördinaten van enkele van die
punten, waar-onder NOP 8 (Havenhuis) en 9
(Museum) op Schokland, worden anno 2011 -
zij het met de tegenwoordige puntsignatuur -
nog door de Afdeling Geometrische Referentie
Systemen van het Kadaster gepubliceerd.
Met dank aan
Gé Lobé (Geometrische Referentie Systemen,
Kadaster) en Zacharias Klaasse
(Bedrijfsmuseum Kadaster)
16 Als noot 14
17 Jaarverslag RCG
18 Jan Polman en Henk Zorn, "Honderd jaar HTW (2)", DHC 5/1 (februari 2003), p. 4-10
80