zijn deze resultaten bewaard gebleven.16 De ondertussen in gebruik genomen IBEO Fennel EDM deed de afstandmeting met 0.010 meter (la, 68%) nauwkeuriger dan de AGA. Na 14 oriëntaties werd met een Fennel/Minilir en een oriëntatiepunt op 883 meter afstand een gemiddelde laterale fout gevonden van 0.007m met een standaarddeviatie van 0.01 Om (la, 68%), terwijl de verticale fout 0.014m was met een standaarddeviatie van 0.006m (la, 68%). De fout in de afstandmeting was -0.01 Om met een standaarddeviatie van 0.000m (la, 68%).17 Op de Oosterscheldewerken waren in totaal zes Minilirs in gebruik;18 drie aangeschaft voor circa 500kfl per stuk)19 en drie gehuurd. De hoge kosten van deze instrumenten in vergelijking tot de veel goedkopere en iets nauwkeuriger Wild TC I's (prijs circa 50kfl per stuk) was te rechtvaardigen. Bij het positioneren en afzinken van de pijlers werden drie Minilirs ieder op een eigen reflectorunit gericht. Het geheel werd vervolgens door één operator bediend. Het inzetten van de Wild TC I's zou inhouden dat minimaal 3 operators nodig waren voor het volgen van drie prisma's. De nauwkeurigheid van een TC 1 is weliswaar beter dan die van de Minilir, maar door het handmatig richten verslechtert de onderlinge correlatie tussen de drie aangemeten punten en daarmee de hieruit berekende totaaloplossing. De in de software gebruikte Integrale Vereffening, gebaseerd op de pijlergeometrie en de data van hellingmeters en de drie tachymeters, zou, door het binnenkomen van de minder gecorreleerde TC 1 meetdata, vastlopen. Dit zou alleen te voorkomen zijn door de standaardafwijkingen van deze meetdata zeer ruim af te stemmen, met hogere standaarddeviaties tot gevolg. De verhaal-operator aan boord van de Ostrea zou vervolgens geconfronteerd worden met springende posities op zijn beeldscherm tijdens het plaatsen van de pijlers. De kosten van de Minilir, afgewogen tegen de totale kosten van het project, het grotere bedieningsgemak en de stabielere posities, werden hierom meer dan gerechtvaardigd. Na de Oosterscheldewerken gingen de gehumde Minilirs terug naar de fabrikant en kwamen de drie aangeschafte instrumenten terecht bij afdeling GAM van de Meetkundige Dienst. Daar werden ze voor diverse werkzaamheden gebruikt, voornamelijk om andere plaatsbepalingssystemen te testen en op projecten waar (nog) geen beter alternatief beschikbaar was: Eén AGA/Fennel/Minilir is na de oplevering van de Oosterscheldekering tot ca 1995/1996 continu in gebruik geweest bij de meetdienst Directie Zeeland van Rijkswaterstaat voor de bewaking van de steenbestorting en asfaltmastieklaag van de pijlerdam, door middel van precisiepeilingen. Het water wordt door het getij zó hard door de kering geperst dat er aan de kant waar gepeild werd. 146 AGA/Minilir-richtmerk in gebruik op de Oosterscheldewerken (collectieA.P.M. Pieters) 16 A.P.M. Pieters, N. de Hilster, Baggerproef 4 Ketelmeer, Verslag 1e lijnsverwerking meetnauwkeurigheid, (Delft, 1996), p.15 17 Ibid, hierbij dient opgemerkt te worden dat de resolutie van de afstandmeting 0.010 meter was. 18 Th.W. Polet, 'Golfoorlog in Oosterschelde', in: Electronica 84/15-16, 17 augustus, (Deventer, 1984), p.33 19 Interne memo afdeling MD/GAM: A.P.M. Pieters, Bedrijfseconomische raming tb.v contract DCi, 1 jan '96 - 31 dec '96, (Delft, november 1995). D. Bloeme, 'Het plaatsen van de pijlers bij de stormvloedkering in de Oosterschelde', in: Geodesia, 86_2, (februari 1986), p. 52

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

De Hollandse Cirkel (DHC) | 2012 | | pagina 16