om een oplaag van circa honderdduizend zijn
gegaan! Ze kwamen alle van het Damrak,
de uitgevers wars van updates, maar 'men
deed alsof iets nieuw was, wat het niet was'.
Men had een dubbel publiek: zeelieden en
'liefhebbers der zeevaart'. Wat bewaard bleef is
vooral uit de laatste groep. 'Alle uitgaven kan
je naast elkaar leggen, al vinden boekhistorici
unieke voorwoorden en prenten wel mooi,
maar lofdichten en voorwoorden verdwenen
in de loop van de 17de eeuw, ze waren niet
meer nodig', aldus Van Netten. Zij vond ze dan
weinig interessant meer: nieuwe ontdekkingen
waren van buiten Europa en kwamen niet
in deze gidsen. Van Goos' 'Derde deel der
Nieuwe Groote Zeespiegel, inhoudende
het Straets-Boeck, ofte de vertooninge en
de beschryvinge der Middellantsche Zee
bleven vlakbij elkaar twee stuks bewaard. Het
exemplaar bij de Universiteit van Amsterdam
is met goud op snee, perfect ingekleurd,
deels ook met goud, en was opgedragen aan
de Gecommitteerde Raden ter Admiraliteit.
Het was puur representatief! Het exemplaar
in het depot bij Het Scheepvaartmuseum is
het enig bekende, waarin veel verbeteringen
zijn geschreven en getekend, het is 'absoluut
mee geweest op reis', volgens Van Netten. Op
basis van het commentaar van de twee 17de
eeuwse handschriften was zelfs een vaarroute
te reconstrueren. Zeventig jaar later was er nog
steeds niets gedaan met die actualiseringen en
correcties, ook niet door de grote Van Keulen.
Het werk van Goos werd dus wel echt gebruikt
op zee, men paste de eigen gids aan met als
doel hergebruik van kennis door de auteur
zelf, maar misschien niet door anderen? Van
echte geheimhouding, zoals bij VOC-kaarten
met nieuwe gebieden, was in de trouw bevaren
Middellandsche Zee geen sprake. Hoe dan
ook: het waren twee verschillende verhalen van
eenzelfde boek!
Materiaal Hydrografische Dienst
Collectiespecialist Ron Guleij (Nationaal
Archief) sprak over 'De Hydrografische
Dienst vanaf 1874: van systematische
opneming tot zeekaart'. Hij memoreerde
hoe in de hydrografische nalatenschap het
accent en de uitdaging in de Oost lagen. De
koperdiepdrukplaten volgden tegen 1900
de zware litho's op: waaróm is eigenlijk
onbekend. Nieuwe platen werden altijd in
Parijs gemaakt voor 1200 en dat duurde
steeds acht maanden. In Nederland werden
alleen wijzigingen bijgehouden. Kaartdruk
vanaf koperplaat was erg langzaam: men
kwam op een dertig per dag en toch maakte
men tegen 1940 10.000 bladen per jaar.
De meest benutte platen, zoals die met de
overzichtskaart van Indië, werden 'verstaald'
om langer mee te kunnen. Over waarom
het koper de oorlog overleefde vond Guleij
niets. In 1945-1950 was men 'klaar met de
koperplaat' en volgde, net zoals al eerder in
Engeland, zink-offsetdruk. Het Nationaal
Archief (NA) verwierf in 1987 12.500
kaarten, 20 meter archief en twee koperplaten
van de dienst aan toen de Badhuisweg in
Scheveningen. Die twee platen werden als
representatieve exemplaren meegenomen,
de rest van de meer dan 300 bleven in de
149
Djoeke van Netten: publiek hing aan haar lippen