ver uitgebogen, dat de schaalwaarden voor tan(oj) op de T-schaal van beide benen een onderlinge afstand hebben van AL (afgemeten met de zojuist ingestelde kaartpasser). Dan wordt de kaartpasser opnieuw ingesteld tussen de punten tan(45°) 1 op beide benen, en daarmee is LM op de kaartpasser beschikbaar om op de kaart de middelloodlijn uit te zetten van L naar middelpunt M. Over de twee tangens-schalen T op de proportionaalpasser zijn in feite twee congruente driehoeken gecreëerd, met de volgende verhoudingen tan(w)tan(45°) AL LM, zie figuur 6 met w 30° als voorbeeld. Als de hoek co 45 zou zijn, wordt de volgorde iets anders omdat in dat geval de comple mentaire hoek moet worden gebruikt, met de verhoudingen tan(90° - co)tan(45°) LM AL. Het snelliusprobleem van achterwaartse insnijding" De landmeetkundig geschoolde lezer weet, dat de maritieme plaatspasser eenzelfde probleem oplost als de achterwaartse insnijding in de landmeetkunde. Hieraan is verbonden de naam van de Nederlandse wiskundige Willibrord Snellius (1580-1626), die de eerste grootschalige triangulatie uitvoerde in Nederland, tussen Alkmaar en Bergen op Zoom; zijn doel was de lengte te bepalen van een deel van de meridiaan door Alkmaar om uiteindelijk met deze lengte en het verschil in breedte tussen de eindpunten de omtrek van de aarde nauwkeurig te kunnen berekenen, in "Rijnlandse Roeden".5 Enkele van zijn hoekmetingen in Leiden waren verricht vanaf een dakplat op zijn eigen huis, dat niet voldoende waarneembaar was vanuit andere triangulatiepunten. Daarom voerde Snelllius twee hoekmetingen uit vanaf zijn dak "achterwaarts" naar reeds berekende triangulatiepunten (de Hooglandse kerk, het Leidse stadhuis en de Pieterskerk), en berekende daaruit de coördinaten van zijn huis, het naar hem vernoemde snelliuspunt. Dit is de eerste gedocumenteerde toepassing van de "achterwaartse insnijding" (Engels: "resection"). In de landmeetkunde kunnen hoeken veel nauwkeuriger dan op zee worden bepaald, met stationair opgestelde theodolieten, bij de vooroorlogse Wild T2 zelfs al tot op enkele boogseconden. Om die reden zijn grafische constructies, zoals met de plaatspasser, zelden toegepast op het land. In handboeken voor landmeetkunde worden verschillende constructies en algoritmes gegeven om het snelliusprobleem op te lossen, b.v. die van Cassini (constructie met twee cirkels, zoals hiervoor beschreven), van Collins (constructie met één cirkel), of de methode met barycentrische coördinaten (puntcoördinaten langs de hoogtelijnen in een driehoek). In totaal schijnen ruim 500 oplossingen te bestaan voor het snelliusprobleem. Op internet is een fraaie animatie te vinden waarin de gekozen drie oriëntatiepunten A, B en C en de positie van de waarnemer O zichtbaar worden gemaakt, en in onderling verband verschoven kunnen worden 6, zie [5]. De getoonde cirkel is de omgeschreven cirkel van A, B en C, de gevarenzone waar het punt O niet meer uit de metingen bepaald kan worden. Bovendien laat deze animatie de nauwkeurigheid zien door middel van een puntenwolk van 1000 gesimuleerde hoekmetingen met een nauwkeurigheid van 0.002 grad (ongeveer 6/2 boogseconden). Hoe dichter de wolk, hoe nauwkeuriger de bepaling van het Snelliuspunt. Historie van de plaatspasser Volgens D. Baxandall 7 is de plaatspasser uitgevonden door de Engelse hydrograaf, cartograaf, ondernemer en uitvinder J. Huddart, F.R.S., 1741-1816, bekend onder 9 5 Haasbroek, N.D., Gemma Frisius, Tycho Brahe and Snellius, and their Triangulations, Publications of the Netherlands Geodetic Commission, Delft, 1968 6 http://www.ottmarlabonde.de/L1/RWE.Applet1 .html 7 Baxandall, D., Nicholson, W., The Inventor of the Station Pointer, Oxford University Press, 1933

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

De Hollandse Cirkel (DHC) | 2013 | | pagina 11