Principe van de plaatspasser
Op de kust bevinden zich meestal zichtbare
oriëntatiepunten, die op grootschalige
kustkaarten duidelijk worden aangegeven om
peilingen vanuit zee mogelijk te maken. De
eenvoudigste manier is de 2-punts kompas
peiling via het vizier ("pelorus") van het
peilkompas op de brug: kompaspeilingen van
twee verschillende punten kunnen op de kaart
met een parallelliniaal vanuit de kompas-roos
naar de peilpunten worden gebracht om de
positie van het schip te markeren op de kaart.
Als een 2-punts kompaspeiling niet nauw
keurig genoeg is vanwege kompasfouten of
een beweeglijk schip, kunnen drie zichtbare
oriëntatiepunten, A, B en C, op de kustlijn
worden gebruikt om vanuit het observatiepunt
O de onderlinge hoeken Z.AOB en zlBOC te
meten met een horizontaal gehouden sextant.
Figuur 4 geeft een voorbeeld op een zeekaart
van Puget Sound aan de oostkust van de
Verenigde Staten, vlak boven Seattle. De
oriëntatiepunten zijn A Pt. Jefferson,
B Pt. Monroe en C Skiff Pt. De twee
gemeten hoekwaarden worden ingesteld op
de buitenbenen van de plaatspasser ten
opzichte van het binnenbeen, dat vaststaat
op de 0°-positie van de cirkelschaal. Op deze
manier vormen de meetkanten van de benen
een analogon van de twee meetdriehoeken op
de kaart. Het is opletten dat altijd de
afgeschuinde radiale meetkanten van de benen
worden gebruikt, die voor de bovenste in de
figuur een afwijkende plaats heeft! De posities
van de benen worden gefixeerd door de twee
schroeven op de buitenbenen, bij de schaalring,
aan te draaien.
Nu kan de zo ingestelde plaatspasser op de
kaart worden gelegd in die positie waarbij de
meetkanten van de drie benen de respectieve
lijke oriëntatiepunten A, B en C raken: het
middelpunt van de plaatspasser (kruis of
inkeping) zal dan het observatiepunt O
markeren op de kaart.
Met bovenstaande simplistische gebruiks
aanwijzing wordt het gebruik van de plaats
passer in de literatuur meestal beschreven,
maar de methodiek om dit te bereiken wordt
zelden vermeld. Het willekeurig plaatsen en
draaien van de passer tot uiteindelijk alle drie
lijnen passen, lijkt niet handig.
De beste methode is die waarbij gedefinieerde
bewegingen worden gebruikt om het
observatie-punt te bereiken, zonder "trial and
error":
1Het onderste been van de plaatspasser
wordt langs punt C gelegd en met een
vinger daarop gehouden.
2. Daarna wordt de hele plaatspasser om
C gedraaid tot het middelste been punt B
raakt. De onderste driehoek OBC is dan
onder de correcte hoek BOC op de kaart
gezet.
3. Nu is het de kunst om de plaatspasser te
verschuiven met twee handen op zó'n
manier, dat midden- en onderbeen de
respectievelijke punten B en C blijven
raken; dit totdat ook het bovenbeen zijn
raakpunt A bereikt. In de praktijk kan deze
beweging worden ondersteund door
geleiding langs twee pennen of punaises,
die door de kaart zijn gestoken op de
punten B en C.
De beweging die het middelpunt van de
plaatspasser-ring hierbij maakt, blijkt een
cirkel te zijn, zoals hierna zal blijken.
De meetkundige plaats van gelijke tophoeken
In de trigonometrie is bekend, dat de omge
schreven cirkel van een driehoek OAB een
straal heeft die berekend kan worden uit de
rechthoekige driehoek AML (waarbij ML de
middelloodlijn is van AB):
KAB
AOB sin(ZAOB)
6
//Aim
4. Werking van de plaatspasser. Gebruik van de
plaatspasser