Becker in januari 1855 een vennootschap aan
met zijn medewerker Jan J. Buddingh: de
firma Becker Buddingh. Hoewel technisch
zeer ervaren, had de nauwelijks 22-jarige
Buddingh eerst door handlichting de rechten
van meerderjarigheid moeten verkrijgen om
als instrumentmaker vennootschappen te
kunnen aangaan.49 Zijn werkgever - nu zijn
compagnon - was enige tijd geleden met
justitie in aanraking gekomen en achtte het niet
omnogelijk dat een door de rechtbank terzake
uitgesproken vonnis - een maand gevangenis
en betaling van twee boetes50 - eerdaags
door het Provinciaal Gerechtshof zou worden
bevestigd. De bevordering van Buddingh
zal in de gegeven omstandigheden Beckers
beste optie zijn geweest om een ongestoorde
voortgang van het werk in de fabriek veilig
te stellen; de oudere Hendrik Olland - in
1849 belast met de dagelijkse leiding in
de werkplaats51 - was in 1851 te Utrecht
voor zichzelf begomien en in 1852 had ook
Buddinghs jaargenoot Berend Holsboer elders
werk gevonden.
Het zal zomer of najaar 1854 zijn geweest dat
fiscale ambtenaren, belast met de naleving van
de Patentw et, zich ter inspectie van de fabriek
aandienden; zeer tot ongenoegen van Becker,
die de ongenode bezoekers met beledigingen
en bedreigingen zou hebben bejegend. Na een
eerder bezoek van de ambtenaren - Becker
was toen zelf niet aanwezig - was een daarbij
opgelopen bekeuring uiteindelijk geseponeerd,
maar het beledigen en bedreigen van
ambtenaren in functie, zoals meer recentelijk
had plaatsgehad, kon niet door de beugel. In
zijn op 13 febmari 1855 dienend hoger beroep
bij het hof ging het Becker om de vraag of de
betrokken ambtenaren wel bevoegd waren zijn
fabriek te betreden en of hij niet het recht had
hen, desnoods met bedreigingen, te weren.
Volgens zijn advocaat een principiële kwestie»
"waarbij allen, vooral de patentpligtige
ingezetenen belang hebben; te meer, daar
het hier een man geldt, wiens beroemde
imigting niet alleen onze stad, maar het gehele
vaderland tot een sieraad verstrekt; die ons in
verschillende onderdeelen van zijn kunstvak
onafhankelijk van het buitenland ja dit aan ons
cijnsbaar heeft gemaakt; en aan wien zoo velen
uit onzen burgerstand hunne opleiding en een
eerlijk bestaan te danken hebben" 52 Stond
Becker daannee nog even in het zonnetje^
gelijk kreeg hij niet en de Hoge Raad waarbij
hij daarna in cassatie ging zag geen reden om
van het vonnis af te wijken.
Met een maand gevangeni s in het vooruitzicht
machtigde Becker eind mei zijn zwager
CMstiaan T. Marius zijn zaken voor
onbepaalde tijd waar te nemen en met
dadelijke ingang trok Becker zich op 1 juli
terug uit de firma en w erd Jan J. Buddingh
de enige eigenaar daarvan. Verder geheel
voor eigen rekening zou deze de firma
onder de inmiddels gevestigde naam op de
oude voet voortzetten, er voor zorgend de
reputatie van het huis in stand te houden.53
Op 2 juli werd Buddingh door koop tegen
f. 11.000,- ook eigenaar van Beckers huis
met daarachter gelegen werkplaats aan de
Eusebiusbinnensingel.54 Wegens vertrek
naar elders was het nog aanwezige huisraad
daags tevoren openbaar verkocht, alsmede
hazMJnrm teiflHÉflÉrib
II, r H BfÉpi Ihu
Mn HWim w
Itjn V, u4k a iNr
NÉ*»*
H.*u. Swt* IhnMl- ru I«.
jlW|
Eon» ici. ik Uk «JW
te'WlUWB, ómÜkC- T. BUM
Algemeen Handelsblad, 14 en 20 augustus 1855: op
de valreep naar New York
49 Ned. Staatscourant 18/1-1855 en advertentie Arnhemsche Courant 17/1 -1855
50 Arnhemsche Courant 21/2-1855
51 Maurits Snellen, 'H. Olland", Het Nieuws van den Dag 3/8-1920
52 Arnhemsche Courant, 8/2-1855
53 Advertenties Arnhemsche Courant 2/7-1855
54 GldA, Notariële archieven 1811-1925, inv. nr. 6735, notaris W.H Taaij, akte nr. 192, 2/7-1855
115