tot de droogvallende kustlijn en de soort van
de begroeiing. En zo kunnen we het makkelijk
een hele dag volhouden met een korte
onderbreking voor een hapje en een slokje. En
een strootje tussendoor kon ook nog wel (toen
rookte ik nog en graag!).
Dit is het moment voor de toelichting op
de manier van constmctie van de gemeten
positie, de snelliusconstructie. Hiervoor volg
ik de beschrijving daarvan in het boekwerk
"Hydrografisch opnemen" 1952. (Dienst
der Hydrografie van de Koninklijke Marine)
Daaruit is de figuur 8.7 overgenomen. We
gebruiken een halvecirkelvonnige gradenboog
met een diameter van circa 25 cm, die met de
90°-lijn wordt gelegd op de verbindingslijn
tussen de punten (A en B) waarop is gemeten
en de nul op het meetpunt "baken" (A in dit
geval)
De passerpunt wordt geplaatst bij de waarde
van de gemeten hoek en de rechte kant van
de gradenboog wordt gelegd langs dat linieer
meetpunt (A) en de passerpunt. De rechte kant
van de gradenboog snijdt de middelloodlijn
van de gemeten meetpunten bakens".
Dat snijpunt is dan het middelpunt van de
omgeschreven cirkel (positie cirkel) waarop
de meting heeft plaatsgevonden. Hier wordt
nu de passerpunt geplaatst om (een deel van)
die omgeschreven cirkel te tekenen. Voor de
tweede hoek wordt dezelfde methode gebruikt
en dat levert ook een omgeschreven cirkel
op, die de andere ergens zal snijden, en dat
is dan de positie van de sloep. Zo eenvoudig
is het! Dit gaat na enige oefening zeer snel
en kan binnen de afgesproken interval van
de metingen gemakkelijk worden voltooid.
Het volgnummer van de snellius wordt erbij
gezet. Het gebruik van de plaatspasser voor dit
sloepswerk was bij de Hydrografische Dienst
niet toegestaan, zoals in mijn reactie in DHC
2013-3 bladzijde 97 is toegelicht, al realiseer
ik me dat andere hydrografische diensten
meestal wel werkten met dat instrument.
Op bijzondere gevallen van heel kleine hoeken
en boogstomen ga ik hier met in, evenmin
als op de manier waarop met het handlood
of slaggaard (een lange stok met decimeter
verdeling, waarmee de diepte kan worden
bepaald als het echolood geen registratie geeft
op zeer ondiep water) wordt/werd gewerkt.Een
extra voordeel van bovengenoemde methode
van construeren is dat het hierbij niet vereist
is dat de twee te nieten hoeken een meetpunt
gemeenschappelijk hebben.
Na beëindiging van het loden vaart de sloep
terug naar het moederschip. Op de terugweg
gaan de twee opnemers met het lodingboekje
ergens rustig zitten, de roerganger weet
de weg wel. Zij noteren bij alle gemeten
hoeken alvast de "cotangens maal 500", zoals
vermeld in de cotangententafel die ze ook
hebben meegenomen. Dat is een overdruk
van de desbetreffende Tafel I in het boekwerk
"Hydrografische Tafels 1950".
De constructie van de snelliuspositie in het
sloepsblad tijdens het loden is een voorlopige
indicatie van de voortgang van het lodingwerk.
We doen dit, aan boord aangekomen, dat kan
ook de volgende dag zijn, nog eens zorgvuldig
en met wat meer rast dunnetjes over op het
constructieblad. Daarvoor komen dan twee of
meer proportielinialen op tafel.
We kijken naar de figuur en zien dat CM
AC de cotangens van de gemeten hoek a
(alpha), in het getekende geval dus 5832'.
Als we stellen dat AC 500 leggen we de
188
I middelpunt
cnngesctir cirkel
-J
Fasieipunt
Constructie met gradenboog en passer voor het
vinden van de Meetkundige Plaats (A<tP) van punten
van waaruit twee punten onder gelijke hoek worden
gezien.