souden worden ingebonden". De opdracht om
dergelijke metingen uit te voeren en de kaarten
van de Stadslanden te tekenen werd zoals ge
zegd verstrekt aan ingenieur, landmeter en
wijnroeier Hind rik Warner Folckers bij besluit
van het Stadsbestuur van 15 februari 1724. Die
opdracht behelsde: alle Stadslanderien in
den Oldamte, Ommelanden, Stads tafel, en 't
Geregt gelegen sal hebben te meten en op de
Caarte te brengen" met als loon 4 stuivers per
gras. Voorts dat "de meetinge zal worden ge
daan midden uit de swetslooden (midden uit
de scheidingssloten) en in "soodane maate als
vigilerend ter plaatse jukken, grasen en
deimatten Het is duidelijk dat de uitkomsten
van de oppervlaktebepalingen zouden moeten
worden weergegeven in lokale (Groninger)
oppervlaktematen. In de cartouches van de
kaarten zijn door de landmeters vrijwel in alle
lijsten de vermelde oppervlaktes in grasen,
jukken en deimpten vermeld. In Groningen
waren zeker bekwame landmeters, want in
1662 hadden Burgemeesteren en Raad van
Stad al het vaste voorschrift uitgevaardigd dat
men alleen maar als landmeter erkend zou
worden na een met gunstig resultaat afgeno
men examen door een professor in de wiskun
de.6 Landmeter Folckers voldeed zeker aan de
gestelde eisen, gelet op zijn opleiding in Frane-
ker, en kreeg zo de opdracht om deze atlas
kaarten te maken, alsmede van elk perceel een
betrouwbare oppervlakte te berekenen waar
van de uitkomst bij elke kaart in een lijstje zou
worden toegevoegd. Folckers maakte wel 60
van de 63 kaarten met een gemiddelde produc
tie van ongeveer 15 kaarten per jaar gedu rende
de jaren 1724 tot 1729. Meindert Schroor
schreef dat er in zijn karteringswerk nauwe
lijks een volgorde was te ontdekken en dat hij
kriskras door het gewest Groningen reisde. Hij
noemde in noot 65 dat "oock ten laste behou
den de ketsleper en voegt er aan toe: 'meet-
ketting'. Naar mijn gedachte gaat het hier om
het loon van de kettingsleper (=landmeet-
assistent, belast met het hanteren van de meet-
ketting). Voorheen is er, in tegenstelling over
landmeters, weinig geschreven over deze land-
meetassistenten-kettingslepers. Toch kan men
pas het beroep van landmeter uitoefenen bij de
gratie van de assistentie van de kettingslepers.
Pacht en beklemming
Uiteraard heeft de beschrijving van de Gro
ningse landbouw een bijzondere plaats in de
Atlas ingenomen en wel in het bijzonder het
beklemrecht dat evalueerde van de pacht van
kloostereigendommen naar een soort van erf
pacht van de eigendommen van Stad en
Ommelanden. Dit zakelijk recht werd erkend
en beschreven in het Burgerlijk Wetboek en
ook als zakelijk recht vermeld in de Openbare
Registers en de Kadastrale Legger. Bovendien
had dit beklemrecht een verstrekkende en gun
stige invloed op de ontwikkeling van de Gro
ningse landbouw. Immers, de boeren - de mei
ers - hadden zekerheid omtrent het landgebruik
en konden dus investeren. Anderzijds hadden
de eigenaren. Stad en Ommelanden, zekerheid
omtrent betrouwbare inkomsten aan pacht.
De Atlas toen en nu
De oorspronkelijk in de Atlas gebonden 63
kaarten hebben alle hetzelfde formaat: 54 cen
timeter hoog en 75 centimeter breed. Hieruit,
en ook uit de formulering van de opdracht,
blijkt dat het van het begin af de bedoeling is
geweest de kaarten in één boek samen te bin
den. Ze zijn ingebonden in de volgorde van
vermelding in de stadsrekeningen. In de 18e
eeuw zijn nog zeven kaarten toegevoegd,
waarvan er zes door de landmeter Allard Ver-
burgh waren vervaardigd. Deze kaarten zijn in
deze druk niet opgenomen. Wel werden in
deze druk als aanvulling nog zeven oudere
(1632-1735) en jongere kaarten (1734) toege
voegd van stadseigendommen, vervaardigd
door de landmeters Egbert Haubois, Herman
Clasen Wils, Henricus Teysinga en R Schulte-
tus. Ten slotte: al voor 1750 werd een kopie
van de Atlas vervaardigd.
De kaarten, datering, formaat, schaal,
vormgeving en oppervlakte
Op vrijwel alle kaarten is het jaar van vervaar
diging aangegeven, alsmede de aanduiding
van de vervaardiger. Het formaat van de zeven
96
6 PJ. van Winter, Twee eeuwen landmeters en ingenieurs. Academisch onderwijs in Franeker en Groningen 1585-1843, Groningen 1985