werden later zeven andere kaarten van stadseigendommen toegevoegd. In 1729 kwam de Atlas gereed. Algemene inleiding I Deze inleiding begint met de vermel ding van het besluit van 1724. Na de voltooiing van dit "Groot Caarte- boek" kon landmeter Folckers in 1729 het eerste exemplaar met 63 kaarten van stadseigendommen van de Ommelanden aan de stedelijke opdrachtgevers aanbieden. Heel bij zonder zijn de vergrote putti (mollige jongetjes) van de cartouche van het titelblad; in dit geval een tekening van verbeelde cartograüe en landmeetkunde met een driemansploeg van 'engelen-landme ters', alsmede in de rechteronderhoek van de cartouche de naam en het wapen van Folckers. Op het afgedrukte fragment is een verbeelding te zien van drie engelen-landmeters, waar de rechterlandmeter een wapenschild aanwijst. Op dit fragment van de cartouche is het wapen zichtbaar van de familie Folckers. Hiermee kan de bescheiden lijst van landmeters met een wapenschild worden aangevuld met de naam Folckers. Als aanvulling van de Atlas werden destijds nog zeven oudere (1632-1735) en jon gere kaarten (1734) toegevoegd van de stadsei gendommen, vervaardigd door meer landme ters, waaronder twee van Folckers en twee van Henricus Teysinga. De laatste was een meer dan uitstekend tekenaar van kaarten van de Atlas der Provincielanden en tevens van zeer fraaie kompasrozen. Marijke Donkersloot schreef over hem: "Zijn kaarten worden ge kenmerkt door fraaie calligrafie."3 In het ad- missieboek van Muller en Zandvliet prijkt zijn handtekening op bladzijde 77. Teysinga pro moveerde als landmeter op 6 juli 1730 in Gro ningen.4 Hierna wordt in een aantal subhoofdstukken de geschiedenis van Groningen met betrek king tot het grondbezit beschreven. Eerst op de bladzijden 14 t/m 17 komen de landmeters Detail titelpagina: verbeelde cartografie en landmeetkunde met instrumenten als een passer, een pantograaf en een driepoot aan de orde onder het subhoofdstuk "kaarten en landmeters". Kaarten en landmeters De eerste vermelding uit een rapport van het Stadsbestuur van 11 januari 1634 luidde als volgt: dat der Stadts Rentemester, tijtlix, Voortaen metgelegentheit sal doen maeken pertinente caerten van alle der Stadts landen" om "niet verduistert te weerden". Een veel sterker en cruciaal argument om kaarten (met oppervlaktevermelding) te maken was de ver huring van de landerijen sinds 1632 'naar hun oppervlakte'. Voordien bestonden nauwelijks goede gegevens over de bij de stad in eigen dom zijnde landerijen, aldus M. Schroor. Mede gelet hierop werd er een 'commissie tot verho ging der huren van de Stadslanden' ingesteld, die in 1711 een rapport uitbracht. Daarna kwa men er allerlei ontwikkelingen op gang om metingen te laten uitvoeren met als doel oppervlaktes te gaan bepalen en kaarten te maken. In concreto werd om een correcte pachtsom te kunnen heffen op 21 januari 1723 aanbevolen om door meting en kaartering be trouwbare kaarten te laten vervaardigen, waarmee in feite de landmeters in beeld ko men.5 Al eerder echter werd het vervaardigen van een atlas genoemd en wel als volgt betref fende de kaarten van Sappemeer in 1690: "kleine caerties dewelcke in een boeck tsamen 95 3 Marijke Donkersloot-de Vrij, Repertorium van Ned. kaartenmakers 1500-1900, Utrecht 2003 4 Adri den Boer, Varia: praktisch en geroeide landmeter, in: DHC 2013-1 5 www.hisgis.nl/hisgis/gewesten

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

De Hollandse Cirkel (DHC) | 2014 | | pagina 9