Het zonneprisma van Roelofs:
de zon aanmeetbaar als een ster
Met zijn ambtsgenoten F.A. Vening Meinesz,
W. Schermerhorn (beiden civiel-ingenieur),
J.M. Tienstra en W. Baarda behoorde professor
R. Roelofs (1905-1987) tot de klasse van pro
minente 20ste-eeuwse Nederlandse geodeten.
Verschenen in de loop der tijd over elke van
zijn 'klassegenoten' uitvoerige levensbeschrij
vingen, wat Roelofs aangaat moeten we het in
dit opzicht doen met een, overigens door
wrocht en informatief 'in memoriam' van de
hand van zijn collega Baarda.1 Toch verdienen
prof. Roelofs en de geodetische gemeenschap
meer, maar ook nu kan en zal het er niet van
komen. Het blijft hier bij aandacht voor het
door hem bedachte zonneprisma, waarmee hij
in de jaren 1945-1946 voor den dag kwam om
zich voor de eerste maal - hij ontwierp later
ook de Wild RT radiaaltriangulator - zou voe
gen in het rijtje van Nederlandse uitvinders van
geodetische instrumentatie; na Jan Pzn. Dou
met de Hollandse cirkel, Willem de Meester en
Christiaan Huijgens met hun waterpassen,
Antoine Lipkens met de spiegelpasser, Vening
Meinesz met de baanbrekende drie-slinger zee-
gravimeter en prof. J.W. Dieperink met zijn
millimetervelden-baak; chronologisch en be
houdens onvermijdelijke omissies.
Een probleem
Na aan de Landbouwhogeschool te Wagenin-
gen voor de koloniale dienst te zijn opgeleid,
was de jonge Roelofs van 1929 tot 1935 als
landmeter werkzaam in het voormalige Neder-
landsch Oost-Indië. Op Java bij kadastrale her
metingen betrokken, zullen hij en zijn collega's
vaak hebben gezocht naar een verre richting,
bijvoorbeeld ter oriëntering en afsluiting van
een veelhoek. Astronomisch was dan dikwijls
de enige mogelijkheid, overdag gebruik ma
kend van de zon. In Wageningen zal Roelofs
het al hebben geleerd en zijn voorbereid op de
bij de zonnewaarnemingen te ervaren speci
fieke omstandigheden: de ruimtelijk waar te
nemen zonneschijf, de oogverblindende ver
lichtingssterkte en - niet te vergeten - het als
brandglas werkende objectief, dat bij scherp-
stelling van de theodoliet de kruisdraden zou
kunnen vervormen. Konden beide laatstge
noemde complicaties betrekkelijk eenvoudig
worden ondervangen door het gebruik van
licht- en warmtewerende filters, het aan te
meten middelpunt van de zonneschijf moest
rekenkundig worden geconstrueerd uit
achtereenvolgende onnauwkeurige registraties
van de raking van de zonnerand aan de kruis-
draden. Een omslachtige en de nauwkeurigheid
niet bevorderende procedure, die bij de prak
tisch ingestelde Roelofs de vraag kan hebben
doen opkomen of er geen optisch 'trucje' te
bedenken zou zijn om het middelpunt van de
zonneschijf direct aan te meten. Verder dan die
vraag zal het daar en toen bij de drukbezette
landmeter niet zijn gekomen, maar in Delft,
waar Roelofs na zijn repatriëring in 1935 dade
lijk door Schermerhorn en Tienstra in de staf
van hun nieuwe opleiding tot civiel landmeter
werd opgenomen, zal het probleem hem meer
concreet hebben beziggehouden.
In de omgeving van Schermerhorn zal Roelofs
- in 1936 begonnen als assistent bij Tienstra -
niet aan de fotogrammetrie hebben kunnen
ontkomen, maar de geodetische astronomie
Prof.dr.ir. Leen Aardoom (met dank aan Joop Gravesteijn, Jan Stehouwer en Herman de Koning)
Aanmeting door raking van de
zonnerand aan de kruisdraden.
Tekening: schrijver
1 W. Baarda, "In memoriam prof. R. Roelofs (1905-1987)", NGT Geodesia29 (1987), p. 524
140