il>*;BrxNOf>rE i.w i ^\yxt Kon si metersinstrumenten. In zijn tekst spreekt hij van een keten van 100 gelijcke deelen. N. Bion laat in zijn Traité de la Construction et des principaux usages des instruments de mathe- matique (Den Haag 1723) een ketting zien van 25 schalmen verbonden door kleine ringen met aan één einde een grote ring als handgreep, blijkbaar een halve ketting. Hij schrijft echter dat zij gewoonlijk één plaatselijke roede lang zijn, maar ook vier of vijf toisen, waarbij de toisen worden gemarkeerd door grotere tussen- ringen. Hierbij moet bedacht worden dat er zes Parijse of Franse koningsvoeten in een toise gaan en drie toisen in een roede. Met een der gelijke ketting werd dus in toisen gemeten, maar met de afgebeelde ketting in voeten. Pa- laiseau schreef in 1812, dat de Hollandse land meters zich bedienden van een keten van 10 Rijnlandse roeden.2 Schalmen In de meeste gevallen bedraagt het aantal schalmlengten enige tientallen. Landmeters verdeelden de roeden om praktische re denen veelal in tien voeten, zodat de landmetersvoeten meestal groter waren dan de gewoonlijke voeten. Het Museum De Lakenhal in Leiden bezit een geelko peren landmetersketting in een houten kist. Op de eindringen of handvatten is gegraveerd: 'Res: 19 Meij 1752 E.V.DL' en het stadswapen van Leiden. Hij telt vijftig schalmen, die goed in de kist pas sen, die inwendig ongeveer 41 cm meet. De schalmlengte is dus blijkbaar de Rijn landse landmetersvoet van 376,7 mm, terwijl tien schalmlengten een Rijnlandse roede vormen. De roeden worden gemar keerd door een grote tussenring met 'tong' (een straal van de cirkel) en de halve roeden door een grotere tussenring dan die tussen de andere schalmen.3 Het Nederlands Openluchtmuseum bezit een restant van een ketting met een schalmlengte van 363 mm. Wanneer tien van die lengten een 12-voets roede vorm- Nijbroek 1440 Voor zover bekend was Claas Janszoon de eer ste landmeter die, geholpen door een knecht, omstreeks 1440 bij Nijbroek een meetketting gebruikte. Hiermee kon een grotere nauwkeu righeid verkregen worden dan met het eerder gebruikelijke meetkoord.1 Jan Pietersz. Dou schrijft in zijn Tafelen om eenvoudig te calculeren alle Landpachten, Contributies en ommeslagen, midsgaders de proportie van de Landroeden (1624) over een ketinge van vijff roeden, op de Schielantsche mate gemaackt, die dus 60 Schielandse voeten lang was. Simon Stevin laat in zijn Oeuvres mathematiques (Leiden 1634) het principe van zo'n ketting zien: schalmen verbonden door kleine ringen. Hij schrijft dat ze van ijzer of van koper zijn, dat de schalmlengte één voet is en dat ze per roede door een grotere tussenring worden gemarkeerd. Mattheus van Nispen beeldt op de titelpagina van zijn De Beknopte Lant-meet-konst (Dordrecht 1662) een opge rolde meetketting af naast allerlei andere land- Titelpagina van Van Nispen, Dordrecht 1662 1 L. Aardoom, Landmeters en kettingtrekkers in Nijbroek, 1328-1470, in: De Hollandse Cirkel 2002-2, p. 3 e.v., 2014-3, p. 115 2 Dou 1624; Stevin 1634, p. 363; Van Nispen 1662, 3e p. na het Tractaet van Eversdijck; Bion 1723, p. 121, 132; J.F.G. Palaiseau, Vergelijking der gewichten en maten van het voormalig Koningrijk van Hollandmet die van het Franse Keizerrijk, Amsterdam 1812, p. 31 3 Museum De Lakenhal, Leiden, inv.nr. 1123; zie J.A.E. Mertens in: SpiegelHistoriael mei 1979, p. 282 102

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

De Hollandse Cirkel (DHC) | 2016 | | pagina 12