Daarin stonden deze beide voorwerpen afge
beeld. De eerste (zie afb. 17) is afkomstig uit
de 19e eeuw en gemaakt van wilgenhout. Deze
wordt in het boek aangeduid als 'Messrute',
meetroede. De afstand tussen de beide punten
van de benen is 0,94 m, namelijk XA roede
(1 roede 3.766m). Het tweede exemplaar (zie
afb. 18) is eveneens gemaakt van wilgenhout.
Deze wordt wèl omschreven als een Feldmess-
gerat, dus een landmeetwerktuig. In de omge
ving van Vreden werd dit apparaat 'Morgen
mater' of 'Landmater' genoemd. [Een morgen
is een oude oppervlaktemaat, in grootte varië
rend van 8129 tot 9358 m2,10 volgens diverse
bronnen is het een maat die vroeger aangaf het
gedeelte landbouwgrond dat op een morgen
kon worden omgeploegd.] De afstand tussen de
punten heeft een vaste maat van 1,50 m. Het
bijschrift vermeldt dat het 'echter geen land
meetkundig meetinstrument is.'
Conclusies
Het blijkt dat deze passers vooral in de agrari
sche sector veelvuldig zijn gebruikt, de meeste
vermeldingen heb ik dan ook in literatuur uit
de land- en bos- en tuinbouwhoek gevonden.
De nauwkeurigheid zou niet slechter zijn dan
bij meten met meetkettingen. In de landmeet
kundige leerboeken worden de Drehlatte en de
Feldzirkel minder uitgebreid besproken. In de
leerboeken van Jordan heb ik de passer niet
kunnen vinden. N. de Hilster, nu redactielid
van dit blad, stuurde mij in december 2011 een
door hem gevonden vermelding toe uit: Jordan
W., Handbuch der Vermessungskunde, Erster
Band, Methoden der Kleinsten Quadrate und
Niedere Geodasie, tweede druk, Stuttgard,
1877 p. 147.
Hierin staat een Drehlatte van drie m. afge
beeld, met een onderverdeling van dm. Er staat
dat bij vlakke bodem een arbeider met deze
Drehlatte met ongeveer de normale loopsnel
heid kan meten. De nauwkeurigheid is hierbij
niet kleiner dan bij meting met de meetketting.
(Inclusief Jordan's zetfout: 'Die Genauigkeit
1st hiebei nicht kleiner als bei der Kettenmes-
sung.') Hij vond ook een vermelding in C.M.
Bauernfeind, Elemente der Vermessungskun
de... Erste Abteilung, 2e druk, München, 1862,
blz. 268-269, en in mijn eigen 4e druk, Erster
Band, Stuttgard 1873 blz. 311, en de 5e druk,
Erster Band, Stuttgard 1876, blz. 318-319 staat
driemaal dezelfde tekst met afbeelding. De
lengte van de Feldzirkel is één roede, decimaal
onderverdeeld in tien voeten, die ook weer in
halve voeten zijn verdeeld. De nauwkeurigheid
van dit instrument is zoals te begrijpen is een
veel mindere dan die bij de meetroede, men
mag deze op hoogstens 1:400 houden. In de 6e
druk, Erster Band, Stuttgard 1879, blz. 378
379, is de tekst over de nauwkeurigheid veran
derd in: men mag hiervoor de gemiddelde
waarde van de middelbare fout voor 1 meter
lengte nauwelijks lager dan m=0.007 aanne
men, zodat een lengte van 100 meter 7 cm.
onnauwkeurig is.
Dat lezend in landmeetkundige leerboeken,
denk ik: Waarom was het toch verboden om
deze passers te gebruiken bij de kadastrale op
meting van ons land, waarbij de kaart het doel
was? De metingen hoefden niet bewaard te
worden, de kaartschaal was 1:1.250, 1 2.500 of
1:5.000, en het was zelfs toegestaan om plan
chetmetingen te gebruiken.
Liefhebbers van kaarten vermoeden dat de
passer waarschijnlijk ook wel gebruikt zal zijn
bij het maken van topografische kaarten. Zij
maakten mij er opmerkzaam op dat op veel
kaarten passers staan afgebeeld, meestal vlak
bij de schaalstok van de kaart.
Tot slot: iets aanschaffen? Zie https://www.
grube.de/search?sSearch=feldzirkel.
Meer interesse? Zie ook http://www.ingenieur-
geograph.de/Distanzen_messen/Feldzirkel/
feldzirkel.html.
144
Afb. 18. Dit exemplaar,
eveneens uit het Hama-
land Museum, dateert
waarschijnlijk uit het
eerste kwart van de 20e
eeuw en wordt nu
'Morgenmater' of
'Landmater' genoemd.
10 Winkler Prins Pocket encyclopedie, 1982