malig adjudant bij het KNIL) en Max R. Clein-
tuar. In beide gevallen werden drie opnames
gemaakt, waarvan één verticaal. (Max Clein-
tuar schrijft nog in zijn boek Reizen voor
Tridacna (uitgave GigaBoek) over zijn periode
van zes jaar bij Rijkswaterstaat.)
Als nieuwkomer bij de fotogrammetrie werkte
je overdag bij de zogenaamde Voorbereiding of
Instrumenten en één- of tweemaal per week
kreeg je theorie in de avonduren. Bij de voor
bereiding van de foto's werd het middelpunt
geprikt met behulp van de randmerken en
loodrecht op de vliegrichting de a- en b-pun
ten, respectievelijk rechts en links. Indien
mogelijk werden alle a- en b-punten naar de
naastliggende strook overgedragen. Dat ging
vanwege de 'omvalling' vaak met de nodige
problemen. Daarvoor werden zo mogelijk mar
kante punten gebruikt en met de stereoscoop
gecontroleerd door beide beeldparen zodanig
onder de stereoscoop te leggen dat ze bijna
gelijktijdig konden worden waargenomen.
Vervolgens werden de foto's getrianguleerd en
werden alle punten overgebracht op maatvast
materiaal. Oriënteren, inpassen op drie punten
en vervolgens er drie punten bij prikken. Als ik
me goed herinner werd daarvoor de Wild A7
gebruikt, waarvan er destijds drie in gebruik
waren bij de MD. Van deze stroken, die zo zijn
samengesteld, werden de sleufmallen gemaakt.
Daarvoor werden oude röntgenfoto's gebruikt,
maar ook afgekeurd (groen) fotomateriaal.
Voor de juiste schaal en positie werd gebruik
gemaakt van vaste punten van de zeekaart en
aangevuld met gegevens afkomstig van de
marine. In zeer uitzonderlijke gevallen kon
gebruikgemaakt worden van vaste gemarkeer
de punten in het binnenland. De sleufmallen
werden uitgelegd op een base-map, waarop een
coördinaten-net van 10x10 cm. was aange
bracht en de vaste punten waren gemarkeerd.
Uiteraard waren deze punten ook in de betref
fende sleufmallen geponst. De mallen werden
onderling gekoppeld met behulp van zoge
naamde stutjes (buisjes met vaste ronde voet),
die in eerste instantie alleen op de vaste punten
werden vastgezet met naalden. Om het geheel
in vorm en passend te krijgen tussen de diverse
vaste punten was een omvangrijk karwei. Vaak
was het een lange bewerking met een handstof
fer om het beoogde resultaat te behalen. Nadat
deze bewerking resultaat had opgeleverd,
werden alle punten gemarkeerd. Op één foto is
te zien dat een hamer werd gebruikt om de
naalden door de buisjes te slaan. Tot slot wer
den de nummers van de punten overgenomen
op de basiskaart (base map) bij het opnemen
van de mallen. De volgende stap was het over
brengen van deze punten op de diverse kaarten
waarop de foto's beeldpaar voor beeldpaar
werden uitgetekend. Alle handelingen moesten
toen weer opnieuw plaatsvinden, zoals oriënte
ren en inpassen en vervolgens de kartering in
potlood. Het uiteindelijke resultaat werd met
de nodige aanvullingen zorgvuldig uitgevoerd
op de tekenzaal. Deze methode staat ook be
kend als aero-mechanische triangulatie, slot-
ted/templetmethode of populair: sleufmallen-
methode.1
Joop Fokkink
NB. Gleufmallen is de alternatieve term in een
Zeiss-advertentie, overgenomen achterop DHC
2004-3. Deze term werd ook gebruikt in: Ex
cursie Waterstaatkundige Ambtenaren naar de
Meetkundige Dienst der Rijkswaterstaat te
Delft, in: Waterbouwkundig tijdschrift OTAR
1957-09 en 1957-11.
167
1 Zie ook: H. Zorn, Vroegeblokvereffening, in DHC 2009-1