Afb. 3. Drehlatte, afkomstig uit het boek 'Die Geometrischen Instrumente der gesammten praktischen
Geometrie, deren Theorie, Beschreibung und Gebrauch' von Dr. G.C.K. Hunaus. Uitgave Carl Rümpler,
Hannover 1864, blz. 588. De schrijver gebruikt hier alleen de naam Feldzirkel voor. Deze heeft van A tot B
een lengte van één roede, en is volgens de beschrijving onderverdeeld in tiende en honderste roeden. Op de
afbeelding is die laatste onderverdeling niet te onderscheiden. Het is dus een decimale roede! De Drehlatte
werd wel gebruikt voor minder nauwkeurige lengtemetingen in plaats van de meetketting, als men genoegen
nam met een nauwkeurigheid van ongeveer 1:500. C is de handgreep, a en b zijn de punten waarop hij
gedraaid wordt.
de afstand tussen de beide punten van de pas
serbenen is vast te zetten op 1, 1,5 en 2 meter
en op 6 voet xh Pruissische roede. In een
hoofdstuk over lengtemeting beschrijft hij het
afgebeelde instrument. Hij gebruikte als naam
'Mess- oder Feldzirkel'. De prijs van de afge
beelde passer was in 1919 28 Mark. Dankzij
dit boek wist ik dus wel twee namen in het
Duits, wat de mogelijkheden voor het verder
zoeken aanmerkelijk verbeterde. Voor de dui
delijkheid geef ik hieronder een letterlijke ver
taling van de beschrijving in dat boek, met als
kop erboven 'Messzirkel':
Wanneer men meer waarde hecht aan snel
en weinig inspanning vergend meten dan
aan grote nauwkeurigheid, dan kan men de
meetpasser gebruiken, die helemaal als een
gewone passer is ingericht, maar waarvan
de punten van de benen precies op 1 m inge
steld kunnen worden.
Wanneer men aan deze passer boven het
scharnier een handgreep heeft, kan men bij
na net zo snel meten als dat men loopt, maar
de nauwkeurigheid is niet groot, omdat de
passerpunten in de zachte bodem onder de
wisselende druk, niet precies in één punt
draaien. Om de bij iedere draaiing van een
passerpunt ontstane onnauwkeurigheden te
verminderen, maakt men ook passers met
een afstand van twee, drie en vier meter af
stand tussen de punten, doordat men aan
een lat aan de uiteinden en naar beneden
gericht de twee punten en in het midden
naar bovengericht een handgreep aan
brengt. Het hanteren van zulke grote passers
(of 'Drehlatten', zie afb. 3) is ongemakkelijk,
en de nauwkeurigheid wordt niet groter dan
1/400 of - [JS]aangegeven, terwijl an
derzijds LorberM na zijn proefnemingen met
drehlatten met een lengte van 2 m. ongeveer
dezelfde nauwkeurigheid aangeeft als de
stalen meetband, namelijk op 10 m 0,02
m; op 20 m 0,04 m; op 40 m 0,05 m; op
50 m 0,11 m en op 100 m 0,16 m.
Als we dan bedenken, dat er rond 1811 in ons
land voor het gewone meetwerk doorgaans met
meetkettingen werd gemeten die nóg minder
nauwkeurig waren, dan is het haast onbegrijpe
lijk dat de meetpasser voor de oorspronkelijke
kadastrale metingen verboden was! Vooral in
een vlak land als Nederland is er met zo'n in
strument prima te werken. Maar je moet tij
dens het meten wel goed 'op je tellen passen',
ofwel goed je passen tellen, want je kunt je
snel vergissen, en een fout van twee meter is zo
gemaakt. Ik vermoed dan ook dat deze fouten
bron er mede de oorzaak van is geweest dat
deze passer in de ban is gedaan.
Landmeterspasser met telwerk
In een voetnoot onder het hierboven geciteerde
wordt verwezen naar een publicatie uit 1911,
135
O
4 Franz Lorber, Über die Genauigkeit der Langenmessungen mit Mess\atten, Messband, Messkette und Drehlatte, Wien 1877, blz. 61
62. De stalen meetband en de Drehlatte zijn 1/ maal zo nauwkeurig als de meetketting. Op blz. 65 is aangegeven de afstand die
in een minuut gemeten werd met de meetketting 18 m. met twee personen is, met de meetband 20 m. met twee personen is en
met de Drehlatte 26 m. door één persoon is!