de beide eindpunten twee ongeveer negen
duim lange, naar de grond gerichte loodrecht
geplaatste ijzeren punten bevinden.' Dit is dus
weer de hiervóór genoemde Drehlatte. Hij ver
volgt: 'Voor de praktische landeigenaar is het
daarom niet alleen maar prettig, maar lijkt het
zelfs volstrekt noodzakelijk, dat hij in staat is,
al is het dan niet een volledig aaneengesloten
blok van landerijen, maar in ieder geval en
kele gedeelten van zijn land, snel, veilig en
nauwkeurig, zonder de hulp van een derde
persoon, op te meten, en indien noodzakelijk
direct ter plaatse de oppervlakte te berekenen.'
De schrijver geeft aan, dat een perceel van on
regelmatige vorm moet worden verdeeld in
driehoeken en trapezia, waarna van elk van die
figuren de oppervlakte bepaald kan worden, en
de som daarvan geeft dan de oppervlakte van
het gehele perceel. Daarna vervolgt hij: 'De
landeigenaar heeft voor dit doel behoefte aan
een eenvoudig te transporteren, weinig ruimte
vragend instrument voor het meten van de
lengtes en de haakse hoeken, waarvan hij zich
in ieder geval als een stok kan bedienen en dat
hij zelfs te paard met zich mee kan nemen.'
Deze gewenste eigenschappen zijn verenigd in
een zeer eenvoudig instrument, namelijk de
door Nathusius verbeterde 'Feldzirkel'. Deze is
in 1855 beschreven in een uitgave van 'Anna-
len der Landwirthschaft', voorzien van een
bijbehorende tekening (zie fig. 9).8 Schilling
schrijft dat met behulp van de beschrijving en
bijgevoegde tekening 'iedere verstandige meu
belmaker in staat zal zijn om deze te vervaar
digen'. Die beschrijving wordt door Schilling
letterlijk overgenomen, en hieronder door mij
in het Nederlands vertaald doorgegeven. 'De
ijzeren verbindingssteun a, fig. 1, die V breed
en W dik is, is aan de beide einden door
boord. In het passerbeen b is deze verbin
dingssteun door middel van een ijzeren stift zo
bevestigd, dat deze vrij op en neer geklapt kan
worden. In de onderkanten van de beide pas
serbenen is een uitsparing aangebracht, zoals
de gestippelde lijnen in fig. 1 aangeven; de
ijzeren verbindingssteun a rust daarin als de
passer ingeklapt is, zoals de stippellijnen in
fig. 2 laten zien. Het passerbeen c heeft bij d
een doorgaande opening (op fig. 3 duidelijker
te zien); hierin wordt het losse eind van ver-
bindingssteun a bij het opspannen van de pas
ser gestoken, zodat het afgeschuinde uiteinde
ervan samenvalt met de buitenkant van het
passerbeen. Het in de verbindingssteun aan
wezige gat valt dan samen met een in het hout
van het passerbeen geboord gat, en daar
wordt dan een ijzeren stift doorheen gestoken,
die aan de ene kant een knop heeft, en waar
aan de andere kant een schroefdraad is aan
gebracht, zodat deze met een vleugelmoer
vastgeschroefd kan worden. Deze zelfde
schroef met moer dient er ook voor, om de bei
de onderkanten van de passerbenen, die daar
toe ook doorboord zijn, bij dichtgeklapte pas
ser tegen elkaar vast te schroeven, zoals dat
met letter e in fig. 2 en 3 te zien is, opdat de
niet in gebruik zijnde passer niet krom kan
trekken, waardoor deze onnauwkeurig zou
kunnen worden. Datzelfde doel heeft ook de
afgeplatte messing ring f van fig. 2 en 3, die
omdat hij iets taps toeloopt, precies aanslui
tend op de benen geschoven kan worden en die
voor de doelmatigheid aan de bovenrand een
ook in figuur 2 aangegeven merkteken heeft,
zodat men zonder uit te proberen meteen het
breedste einde naar boven kan nemen. De
constructie van het scharnier aan de boven
onder redactie van Dr. Lüdersdorff, in de uitgave van april 1855,
139
Afb. 9. De afbeelding van de verbeterde 'Feld
zirkel' van Nathusius uit het in noot 7 genoemde
werk van Schilling. (collectie Bayerische Staats
Bibliotheek in München)
8 Annalen der Landwirthschaft in den Königlich Preussischen
blz. 331 en verder