een betere methode lijkt dan het verwijderen
van schakels was er ook kritiek op deze manier
van corrigeren. In 1842 schreef G.A. van
Kerkwijk hierover:
Beide methoden van inkorten zijn uiteraard
niet aan te bevelen, aangezien de meetketting
dan in z'n geheel misschien wel weer op maat
is, maar de tussenliggende schakels niet meer
op de juiste plaats zitten. Baker realiseerde
zich dat en schreef: "Any such removal of rings
must be effected equally on each side of the
centre of the chain, so that the fiftieth link may
occupy its true position" (een dergelijk ver
wijderen van ringen moet toegepast worden
aan beide zijden van het midden van de meet-
ketting, zodat de vijftigste schakel zijn juiste
positie kan behouden).64 Van Kerkwijks
suggestie de lengtefout te bepalen en die
achteraf toe te passen is beter te verdedigen.
Bovendien dient bij nauwkeurig werk de
meting voor temperatuur gecorrigeerd te
worden, een correctie voor slijtage daarin mee
nemen lijkt dan eenvoudig te implementeren.
Uit bovenstaande blijkt dat het dus beter is zo
min mogelijk schakels en ringen te hebben in
een meetketting en verderop zullen we dan ook
zien dat de beste meetkettingen inderdaad zeer
lange schakels hadden die direct, dus zonder
ringen, aan elkaar zaten. In feite kan zelfs ge
steld worden dat een meetveer niets anders is
dan een meetketting met slechts één schalm en
twee handvatten en dat het dus logisch is dat
deze nauwkeuriger is dan de meetketting.
Zoals in tabel 2 te zien is, varieert het aantal
schakels in de meetketting behoorlijk. De ket
ting met het kleinste aantal schakels werd ge
bruikt door Bald in 1809 en had, ondanks de
totale lengte van 100 feet, slechts 20 schakels
van 5 feet elk (circa 1.5 meter). Het grootst
aantal schakels werd toegepast in de meet-
kettingen van Rathborne, waarbij elke perch
maar liefst 100 schakels had en een meet
ketting uit 2 of 3 perches bestond (en dus 200
of 300 schakels van net geen 2 inch had).
Zoals te zien is in de tabel was de gemiddelde
schakellengte 2 a 3 decimeter, terwijl de meest
toegepaste meetketting kleiner dan of gelijk
aan 20 meter was. Al in vroege publicaties
wordt erop gewezen dat men beter een kortere
dan een langere ketting gebruiken kan. Sems
en Dou schreven in 1600 hierover:
Morgenster was het hier kennelijk roerend mee
eens, want hij voegde hier in 1703 aan toe dat
"...men die wel mag uitbannen."66 In Duitsland
publiceerde professor Winkler in 1861 een arti
kel in Zeitschrift für Mathematik und Physik,
waarin hij theoretisch wist te onderbouwen dat
een optimale lengte van de meetketting bereikt
werd bij circa 4'/2 roeden (circa 16 meter), al
18
Aan sommige meetkettingen bevindt zich aan de
uiterste ringen of beugels ene inrigting met
schroef en moer, door welke men de uiterste
schalmen iets verkorten of verlengen kan, om de
ketting op zijne ware lengte te kunnen brengen.
Deze inrigting wordt door vele schrijvers zeer
aangeprezen, doch wij vermeenen dat men daar
door gevaar loopt, dat de schroeven door de
vochtigheid roesten, of door het in de schroef
draden zich vastzettend zand spoedig onbruik
baar worden of verlammen zullen. Waarom het
beter is den ketting bij eenen goede werkman te
doen vervaardigen, en de verlenging van den-
zelve, welke door het uitslijten van de ringen of
oogen der schalmen bij het gebruik ontstaan
mogt, aan te teekenen, om bij de metingen naar
evenredigheid van het aantal kettinglengten in
rekening te brengen; tenzij het verschil zoo klein
ware, dat hetzelve op de kaart bij de aangeno-
mene schaal zonder invloed wordt.63
Sommighe ghebruycken haer keten van thien
roeden lanck d'welcke naer ons ghevoelen
door sijn groote swaerte ende lengde niet so
bequaem can recht gheleyt ende ghebruyckt
werden als een keten van vijf roeden.65
63 G.A. van Kerkwijk, Geodesie voor de Kadetten van alle Wapenen: Wiskundige Leer-cursus ten gebruike Der Koninklijke Militaire
Akademie (Breda, 1842), p. 7
64 Baker, Dixon, A Rudimentary Treatise..., p. 26
65 Sems, Dou, Practijck des Lantmetensp. 45
66 Morgenster, Werkdadige Meetkonst..., p. 57
2017-1 De Hollandse Cirkel