dat elke volgende foto de voorgaande overlapt met 60% (N.B.: de derde foto overlapt de eer ste dus met 20%), waardoor met twee opeen volgende foto's een stereoscopisch beeld van een deel van het terrein kan worden verkregen. Als het gaat om een groot gebied wordt er in stroken gefotografeerd. Met de meetcamera in het vliegtuig worden dan dus strooksgewijs foto's gemaakt. Deze stroken overlappen elkaar met ongeveer 20%. Dit biedt dan de mogelijk heid om de foto's van achtereenvolgende stro ken aan elkaar te koppelen. Daarvoor worden punten gekozen en gemarkeerd in de foto's van de ene strook (bijvoorbeeld geboord in de emulsie van het diapositief) en overgedragen naar de foto's van de naastliggende strook. Voor deze overdracht wordt gebruik gemaakt van een puntoverdrachtsapparaat zoals de PUG. Door schommelingen van het vliegtuig tijdens het fotograferen heeft elke foto zijn eigen stand in de ruimte. Daardoor kan van twee opeenvol gende foto's niet zondermeer een goed stereo beeld (ook wel genoemd; model) worden ver kregen. Het fotogrammetrisch proces begint dan ook met het reconstrueren van de stralen bundel voor elk van de foto's; de zgn. inwen dige oriëntering. Elke stralenbundel wordt ver volgens via een ruimtelijke transformatie verschoven (translaties) en gedraaid (rotaties) totdat een goed stereobeeld wordt verkregen (in 3D betekent dit: 3 translaties, langs de x, y en z-as en 3 rotaties om die assen). Dit proces wordt relatieve oriëntering genoemd. Daarbij werd gebruik gemaakt van instrumenten die over deze rotatie- en translatie-mogelijkheden beschikken (bijvoorbeeld de Wild A7 of de Zeiss C8). Het resultaat van deze handelingen en bereke ningen is, dat het gehele gebied bedekt wordt met elkaar circa 20% overlappende modellen; zowel in de strook als van aangrenzende stro ken. Als het gaat om het ontlenen aan de luchtfoto's van gegevens voor kaartvervaardiging of voor een geografisch informatiesysteem is het na tuurlijk van belang om de (coördinaat-)relatie tussen foto en terrein te kennen. Daarom wor den er - voordat de luchtfotografie wordt uit gevoerd - punten in het terrein zodanig gemar keerd, dat ze op de foto's zichtbaar zijn. Door middel van terrestrische metingen worden van deze punten de terreincoördinaten bepaald. Deze punten worden paspunten genoemd. De volgende stap in de procedure is het uitvoe ren van een foto-triangulatie; de zgn. aerotri- angulatie. Dit betekent, dat alle punten in de luchtfoto's (de punten die gemarkeerd zijn in de fase van de puntsoverdracht en de paspun- ten) worden gemeten. De modellen worden vervolgens via overeenkomstige punten aan elkaar gekoppeld tot één groot blok. Tenslotte wordt dit blok d.m.v. de paspunten ingepast op het terrein-coördinatensysteem; deze - veelal JidiiffjinsterdmVJisli Gemeente x Amxtenbm NSB-leden in Amsterdam c,a, 1S41 128 2017-3 De Hollandse Cirkel

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

De Hollandse Cirkel (DHC) | 2017 | | pagina 26