Van Swinden was toen dus al bekend met
graadmetingen en plaatsbepalingen op het land
en op zee. Het vervolg op het verslag uit okto
ber 1795 is van 21 oktober 1796.11 Uit een
decreet van die datum blijkt dat door de Gede
puteerden ter Staten-Generaal aan Perny het
besluit van 3 november 1795 is medegedeeld,
dat hij zijn metingen in ons land mag uitvoe
ren, en dat hij daarbij zal worden geassisteerd
door Van Swinden. Pas in augustus 1796 komt
er een teken van leven van Perny. Hij dient dan
een kostenopgave in voor het uitvoeren van
zijn werkzaamheden. Er wordt op 16 augustus
besloten dat enkelen van de Representanten,
Lublink jr., Van Lennep en Nieuhoff12, in over
leg moeten treden met het Committé tot de
Zaken van de Marine, Perny en Van Swinden
i.v.m. de door Perny gestuurde kostenopgaaf,
die was vergezeld van een brief van de Franse
minister Noël. Dit drietal raadpleegt echter
niet het Committé tot de Zaken van de Marine,
maar wil eerst de komst van Perny afwachten
en de mening van Van Swinden vragen. Tot
aan 14 september 1796 wordt niets van Perny
vernomen, maar op die datum komt er een be
richt binnen van de hiervóór genoemde Franse
minister Noël. Deze meldt dat Perny te Vlis-
singen door ziekte belet is om over het onder
werp te komen overleggen, en voegt daaraan
toe, '...dat hy zyne operatien in Zeeland byna
volvoerd had, en ware hy niet door ongesteld
heid belet geworden, dezelve tot Willemstad en
Breda zou hebben voortgezet; Sedert hebben
wy van den Burger Perny niets naders ver
nomen'.
Enkele dagen na het besluit van 16 augustus
1796 krijgen de Representanten een brief van
Van Swinden waarin deze meedeelt dat hij
inderdaad in november 1795 was benoemd om
Perny bij zijn waarnemingen te vergezellen,
maar dat daarna het college van Gedeputeer
den ter Staten-Generaal was ontbonden, en hij
daarom de gemelde benoeming als vervallen
had beschouwd, en '.dit ook per Missive den
Burger Perny had gecommuniceerd; en dat by
eene nieuwe benoeming, door deze Vergade-
ring indien de keuze op zyn Persoon mogt val
len, hy om verscheide geallegueerde redenen
zich daar van zou moeten verschonen, en ook
op denzelfden grond, vriendelyk verzogt van
de conferentien met uwe Commissie, voor zo
verre die tot het nieuwe voorstel van den
Burger Perny betrekking heeft geëxcuseerd te
worden'.
Vervolgens staat in het verslag weer uitgebreid
het nut van de operatie omschreven, zoals dat
ook al in het verslag van het jaar daarvóór was
gebeurd! Maar dan vervolgt het verslag: 'En
hiermede zoude wy ons Rapport eindigen, in
dien wy, naar het voorschrift van uw Decreet,
niet meenden nog iets te moeten zeggen we
gens het verzoek.' En dan pas wordt de door
Perny toegestuurde onkostenvergoeding toege
licht. Hij vraagt voor zichzelf een vergoeding
van ƒ700 per maand, en een toeslag van ƒ200
voor Van Swinden, of eventuele andere door de
Vergadering aan te wijzen persoon om hem te
assisteren. Hij verwacht vier maanden voor de
werkzaamheden nodig te hebben. Dit gaat het
drietal te ver. Ze zeggen, dat, voor zover het
hen bekend is, '.in alle gevallen dat voorheen
door het Fransche Gouvernement eenige
operatiën van dien aart zyn in werk gesteld,
zulks nooit gedaan is ten bezwaar of koste van
het volk op welks territoir dit geschiedde:
dat het altoos genoegzaam wierd geoordeeld,
indien het Gouvernement van zulk een Volk
daar toe zyn toestemming gaf, en die persoo-
nen benoemde, welke het van zynen wegen,
dienstig oordeelde daar by te voegen.'.
Verder merken zij op, dat er bij het verzoek van
Perny van een jaar daarvóór, noch bij de be
noeming van Van Swinden, over zo'n ver
goeding gesproken is, en dat dat ook in de
begeleidende brief van minister Noël niet is
gedaan! Het drietal stelt: 'De commissie zou,
derhalven, uit hoofde der gemaakte bedenkin
gen, van oordeel zyn, dat, hoe nuttig ook deeze
geheele onderneeming, zo in derzelver aart,
als gevolgen, weezen moge; hoe zeer zy ook
moge dienen ter uitbreiding van het ryk der
wetenschappen, zy echter niet als volstrekt
53
11 Decreeten 1796, blz. 581 t/m 583; zie ook Vaderlandsche Historie, blz. 73 t/m 80.
12 Dit is B. Nieuhoff, die hoogleraar in de wijsbegeerte was aan de Universiteit in Harderwijk, zijn vakgebied was zeer ruim, o.a.
natuurkunde, wiskunde en sterrenkunde. Hij was in 1780 de promotor toen Krayenhoff zijn dissertatie verdedigde toen hij de
doctorale waardigheid in de Wijsbegeerte en het Meesterschap der vrije kunsten ontving (Tydeman, blz. 9, Uitterhoeve blz. 49
t/m 54).
2018-2 De Hollandse Cirkel