wist dr. Vening Meinesz de problemen echter het hoofd te bieden. Ter beperking van de in vloed van het hinderlijke meeslingeren van het statief annex de ondergrond door het slingeren zelf bediende hij zich van een aangepaste twee slinger-methode, waarbij de beide slingers - met gelijke amplitude, gelijktijdig gestart - onderling in tegengestelde fase bewogen.15 Daarnaast bleef het probleem van willekeurige externe versnellingen, zoals door de beweeg lijke ondergrond, de onderzoeker bezighouden; en dit niet alleen gelet op de actuele Neder landse situatie, maar mede met het oog op de problematiek van zwaartekrachtsmeting op zee, het milieu dat 70% van het aardoppervlak bestreek. Fotografische waarneming van denkbeeldige slinger Getuige het al aangetipte werk van prof. Hecker, was een effectieve aanpak van die pro blematiek alom in de geodesie een uitdaging, en één waaraan ook dr. Vening Meinesz zich niet wilde onttrekken. Zo was het dat hij, kort na de laatste hand te hebben gelegd aan de tekst over de uitkomsten van zijn metingen voor het landelijke zwaartekrachtsnet, in het voorjaar van 1922 van de Koninklijke Pakket vaart-Maatschappij gelegenheid vroeg en kreeg om zijn recentelijk bedachte waarnemingsme thode met de 'fictieve slingermet het Stück- rath-toestel op zee te beproeven. Aan boord van een op proefvaart naar Vlissingen uitva rende kleine stoomboot, ging het goed tot in de sluis bij IJmuiden, maar buitengaats vielen de resultaten tegen. Voor Vening Meinesz was dit niettemin, of juist, de reden om na gaan hoe beweeglijk een groot zeevarend schip in dit verband onder gangbare weersomstandigheden zou zijn. Die vraag bracht prof. F.K.Th. van Iterson in april 1923 tot het advies om de nieu we methode maar dadelijk te beproeven aan boord van een gedoken onderzeeboot. Vening Meinesz' nieuwe methode16 bestond erin dat - anders dan gebruikelijk met de twee slinger-methode - niet het gemiddelde van beide (over zekere tijd) gemeten slinger periodes als uitgangspunt voor de berekening van de zwaartekracht diende, maar de periode van het verschil van de uitwijkingen tussen beide slingers, gemeten over enige tijd. Laatst bedoelde periode van een aldus denkbeeldige 'verschilslinger'17 was bevrijd van de storende invloed van niet te grote horizontale versnel lingen in het slingervlak, zoals normaliter te verwachten op zee. Met bovendien de beide andere slingers (zoals bij het Stückrath-appa- raat) in een vlak haaks daarop, op dezelfde wijze bewegend en beschouwd, zou 'matige' horizontale versnelling van het statief in wille keurige richting, de metingen niet beïnvloeden. Deze bevinding maakte het Stückrath-vier- slingertoestel bij uitstek geschikt voor het ge plande maritieme gebruik, ware het niet dat Von Sternecks visuele coïncidentie-apparaat voor de vereiste paarsgewijze gelijktijdige waarneming van de slingers niet geschikt was en dat, in plaats daarvan, moest worden omge zien naar een vorm van automatische registra tie van de slingerbewegingen, samen met de chronometer-tijd. Na de door prof. Van Iterson voorgestelde en veelbelovende onderzeese proef met het Stück- rath-toestel en de uitvoering daarvan op de rede van Den Helder, in juni 1923, zal Vening Meinesz aan het ontwerpen van het vereiste registratietoestel zijn begonnen en al spoedig tot het inzicht zijn gekomen dat fotografisch de voor de hand liggende weg zou zijn. In de vaardige handen van chef-instrumentmaker L.L.M. van Rest bij het KNMI werd het ont werp nog op tijd gerealiseerd om eind septem ber te kunnen worden ingescheept voor de reis per Hr.Ms. K-II naar Batavia; samen met zijn Stückrath vier-slingertoestel en verder toebe horen, waaronder ook het vertrouwde Von Sterneck coïncidentie-apparaat en de vier in- varslingers. Anders dan bij het Von Sterneck- coïncidentie-apparaat, werden bij de fotografi sche registratie de slingers niet periodiek aangeflitst, maar continu belicht en werden hun reflecties via een verticale smalle spleet afge- 100 15 F.A. Vening Meinesz, Bijdragen tot de theorie der slingerwaarnemingen, proefschrift TH Delft, Amsterdam 1915, pp. 92-101 16 F.A. Vening Meinesz, 'Slingerwaarnemingen op zee', De Ingenieur 1923, nr. 18, p. 357-358. Zie ook: Bruins, p. 447 17 W. Nieuwenkamp, 'Levensbericht F.A. Vening Meinesz', JaarboekKNAW1966-1967, pp. 364-370 2018-3 De Hollandse Cirkel

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

De Hollandse Cirkel (DHC) | 2018 | | pagina 10