de Heer KRAYENHOFF weder een vast em plooi bekwam, en op den 14e October 1803 is aangesteld geworden tot Inspecteur van den Beneden-Rhijn en Leck, de Whaal, de Mer- wede, den Goudschen Yssel, de Killen, de ge- heele Maas, den Baardwijkschen Overlaat, de Oude Maas en het Bergsche Veld. Waarbij hij dan ook van nieuws gelegenheid kreeg, om de taak zijner Waterpassingen en proefnemingen te vervolgen, 2 Van der Plaats schrijft daar verder over: "De triangulatie was voor Krayenhoff minder een opdracht dan een ver gunning: hij mocht ze uitvoeren, maar slechts in den tijd, die van den gewonen dienst voor het leger en den waterstaat overbleef. En daar deze dienst in den Napoleontischen tijd geen sinecure was, bleef er in 1804, 1806 en 1809 voor de metingen volstrekt geen tijd over".3 Verder blijkt, dat niet op alle punten die op zijn kaartjes van 1802 en eind 1803 afgebeeld staan, ook al hoekmetingen hadden plaats ge vonden. Die punten waren waarschijnlijk wel verkend, en in het terrein gemarkeerd, en mis schien waren er al wel ergens vanuit andere punten richtingen naar die punten gemeten. Maar, ook in de periode dat Krayenhoff zich bezig moest houden met zijn andere taken lag niet al het werk voor de nieuwe kaart stil. Zijn neef, M.J. de Man, die al eerder metingen had uitgevoerd in het Rijk van Nijmegen,4 was in 1802 belast met de opmeting van de Veluwe, en deze zal waarschijnlijk wel geregeld contact met zijn oom hebben gehad over de voortgang van zijn werkzaamheden. Maar Krayenhoff had sinds 1801 de wiskundige Jacob de Gelder in dienst genomen voor het uitvoeren van de berekeningen van het driehoeksnet, want "noch Kraijenhoff, noch de overigens zeer be kwame officieren van zijn bureau voor kaar- teering waren op de hoogte der Geodesie 5 Maar "over geld kon niet ruimelijk beschikt worden", en zo kreeg De Gelder "derhalve het daggeld van vijf guldens (het daggeld van een landmeter), toegelegd aan de Heeren Teeke naars, die bovendien hunne militaire bezoldi- ging genoten Terloops zij gezegd, dat De Gelder zich geheel belangeloos beijverde, om bijna dagelijks gedurende den winter van 1801-1802 den Directeur Kraijenhoff van nut te zijn".6 Maar het liep allemaal niet zo voor spoedig als gehoopt was, zodat het Bestuur niet meer zo positief tegenover de werkzaam heden van de kaart stond als daarvoor, en daarom minder geld voor het werk beschikbaar wilde stellen. In 1804 kreeg Krayenhoff daar om ruzie met De Gelder, omdat hij zijn mede werkers slecht betaalde. "Schoorvoetend mogt men de declaratiën van daggelden indienen, zij werden desniettemin zeer achterlijk be taald." Omdat De Gelder het geld nodig had voor het onderhouden van zijn gezin, en Krayenhoff niet inging op de klachten, stuurde De Gelder eind 1804 een "verzoekschrift, tot vaste en geregelde uitbetaling aan den Minis- 12 Portret van M.J. de Man jr., uit Frans Scholten "De gemeente Rheden op oude kaarten", blz. 90, Oorsprong: Iconografisch Bureau, Den Haag 2 Tydeman p. 48, zie ook Uitterhoeve pp. 158 t/m 161. 3 J.D. van der Plaats, p. 239 4 J. Stehouwer, DHC 2017-4, pp. 162 t/m 164 5 G.J. Verdam, Het leven van den Hoogleeraar Jacob de Gelder, blz. 22. (Door Google overgenomen uit de Algemeene Konst- en Letterbode, No. 46-54 van het jaar 1848) 6 G.J. Verdam, pp. 22/23 2020-1 De Hollandse Cirkel

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

De Hollandse Cirkel (DHC) | 2020 | | pagina 14