Huygens zal in december 1661 Moray's mededeling over Wrens recente initiatief inzake een mogelijk nieuwe universele lengte- maat10 slechts hebben ervaren als een aansporing om ook aan dat onderwerp weer eens aandacht te besteden. Voorzover Huygens - bijvoorbeeld via Mersenne - op de hoogte was van Beeckmans vernieuwende gedachte uit 1631, schijnt hij die kennis niet met Wren te hebben gedeeld. Hoe dan ook, bleef Beeckmans 'Dortse School', bij de historische beschouwingen over het vraagstuk inzake de lengte van de seconde slinger, verstoken van de eerste plaats, om in dit verband slechts - maar eervol - erkenning te genieten in Ken Alders boek11, waarbij de schrijver - naar het schijnt - in de gekozen titel The Measure of All Things, Isaac Beeckman met diens "de maat [...Jwaarmee alle dingen worden gemeten" postuum de eer heeft willen gunnen. Gravimetrische geodesie In vergelijking met Picards eerdere waar nemingen in Europa had Richers waarneming in 1672 te Cayenne aangetoond dat de zwaarte kracht nabij de evenaar kleiner was dan dichter bij de (noord)pool. Krachtens zijn in 1687 gepubliceerde gravitatietheorie vond Isaac Newton (1643-1727) in deze eerste relatieve zwaartekrachtsmeting een aanwijzing dat de aarde aan de polen was afgeplat. Dit was in strijd met de mening van anderen, met name die van de Italiaanse astronoom Giovanni Domenico Cassini (1625-1712), die in 1669 naast Huygens in de Académie was op genomen. Mede op grond van onder leiding van Picard verrichte graadmetingen - Richer was daarvoor naar Frans Guyana geweest - achtte Cassini bewezen dat de aarde in de richting van de poolas niet afgeplat, maar juist uitgerekt was. Dit was de aanleiding tot een slepende geodetische controverse tussen 'Newtonianen' (waartoe Huygens behoorde) en 'Cassinianen', een strijd die pas met het gelijk van Newton en Huygens werd beslecht na de graadmetingen in Peru en Lapland, die in de jaren 1735-1751 speciaal daartoe door de Académie uitgevoerd werden, zo dicht mogelijk bij de evenaar, respectievelijk zo ver mogelijk daarvandaan.12 Intussen publiceerde Alexis Claude Clairaut (1713-1765) - in 1737 uit Lapland teruggekeerd - in 1743 formules voor de berekening van de afplatting van een als omwentelingsellipsoïde voorgestelde aarde uit zwaartekrachts- gegevens.13 Een meer gedetailleerde vorm bepaling van de aarde uit zwaartekrachts metingen kwam pas een eeuw later in het vooruitzicht, toen George Gabriel Stokes (1819-1903) met zijn in 1849 gepubliceerde formule de theoretische grondslag legde voor de gravimetrische of fysische geodesie.14 Toepassing van Stokes' formule vereiste, strikt genomen, wel bekendheid met de zwaarte kracht over het gehele aardoppervlak, een voorwaarde waardoor, bij gebrek aan wereld wijde zwaartekrachtsinformatie, het door Stokes geboden vooruitzicht een theoretische mogelijkheid zou blijven, totdat voldoende over de aarde verdeelde zwaartekrachts- gegevens beschikbaar zouden zijn. Nieuwe slingers voor de gravimetrie In Clairauts tijd (medio achttiende eeuw) en nog lang daarna werd de versnelling van de zwaartekracht impliciet gemeten door plaatselijke doelbewuste bepaling van de lengte van de secondeslinger. Zo kon in 1775 in Frankrijk het idee opkomen om de lengte van de secondeslinger alsnog te benutten als grondslag van een te ontwerpen weten schappelijk stelsel van maten en gewichten.15 Internationale aanvaarding zou dan vereisen dat de beoogde 'fundamentele' maat op een internationaal aanvaarde plaats werd bepaald 42 en bijgehouden; minstens op een plaats waar de te meten lengte een gemiddelde zou zijn van wat op aarde te meten was, bijvoorbeeld ergens op 45° noorder- of zuiderbreedte. Het heikele vraagstuk over waar dat dan zou zijn leidde tot exclusief internationaal overleg inzake eventuele meting en bijhouding op meerdere locaties, maar onder aanvoering van Jean- Charles de Borda (1733-1799), uiteindelijk in 1791 tot het besluit te kiezen voor 10-7 van de meridiaan evenaar-noordpool, door graad meting geodetisch te bepalen: de standaard meter.16 Doorslaggevend daarbij was geweest de overweging dat met de lengte van de secondeslinger de als universeel beoogde lengtemaat weer afhankelijk zou zijn van de destijds universeel moeilijk reproduceerbare 1/86.400 dagduur: de seconde. Schijnbaar in weerwil van dit besluit verrichtte De Borda, samen met observatorium-directeur Jean Dominique Cassini (1748-1845), in de zomer van 1792 te Parijs twintig metingen van de lengte van de secondeslinger, lees 'versnelling van de zwaartekracht'.17 Zij maakten daarbij gebruik van een bijzondere uitvoering van het destijds gangbare type slingerapparaat met een bolvormige massa aan een als massaloos beschouwde draad. Aangepast voor veldgebruik, werd ditzelfde toestel daarna door hun jonge medewerkers Jean-Baptiste Biot (1774-1862) en Dominique Frangois Jean Arago (1786-1853) ingezet bij metingen van de lengte van de secondeslinger van Shetland tot Formentera, langs het (verlengde) traject van de graadmeting van Duinkerken tot Barcelona.18 Hoe perfect hun toestel ook was geconstrueerd, bleven de fysische begrenzingen in de niet voldoende nauwkeurig te controleren lengte l van de gebruikte slinger: een massa aan een flexibele draad. Het was die beperking van de toepassing van dit type quasi-mathematische slingers, die eind achttiende eeuw voeding gaf aan initiatieven om de bedoelde draadvormige slingers te vervangen door samengestelde rigide fysische slingers. Met Christaan Huygens op weg naar de reversieslinger De vereiste theoretische kennis was aanwezig doordat de eerder genoemde pater Mersenne in 1646 e.v., corresponderend19, toen de nog jonge Christiaan Huygens had aangezet tot een theoretische beschouwing van slingerbewe gingen van materiële objecten van allerlei vorm in het zwaartekrachtsveld. Aldus geïnspireerd, was Huygens daarop dadelijk aan de slag gegaan met het destijds kort tevoren door Descartes ingevoerde slingerpunt: een op het verlengde van de lijn van ophang- naar zwaartepunt, voor elke rigide fysische slinger bestaand punt, waarvan de afstand tot het ophangpunt de slingerperiode bepaalde; zoals, in geval van een mathema tische slinger, de lengte de periode bepaalt. Dit - door Huygens genoemde - 'oscillatiepunt' had en heeft de opmerkelijke eigenschap dat bij keuze hiervan als alternatief ophangpunt, bij slingering om een plaatselijke as evenwijdig aan die door het ophangpunt, de periode ongewijzigd bleef en, omgekeerd, het oor spronkelijke ophangpunt (O) een bijbehorend 43 10 Zie bij noot 2 11 Alder, p. 111 12 G.J. Bruins, "Geodesie en gravimetrie", inaugurele rede T.H. Delft 1958, Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde, 1958, pp. 277-292 13 Idem 14 Idem 15 Als noot 11 2021-2 De Hollandse Cirkel ophang- en slingerpunf massa l oze d raad verticaal massa V m x versnelling van de zwaartekracht g Mathematische slinger. Tekening schrijver 16 Als noot 6 17 W. Jordan - O. Eggert, Jordan's Handbook of Geodesy, pp. 351-353 in vertaling Martha W. Carta (1962) van Handbuch der Vermessungskunde dl. 3.2, Stuttgart 1941 18 Idem 19 Zie noot 9 2021-2 De Hollandse Cirkel

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

De Hollandse Cirkel (DHC) | 2021 | | pagina 5