70 71 Toen ik enkele weken in Zwolle zat kwam de bewaarder mij zeggen dat ik de andere ochtend om half 11 bij de directeur (dat was er toen nog één; we zouden nu zeggen: de bestuurs voorzitter) in Den Haag moest komen. Dat was in die tijd ir. M.J. te Nuyl (1916-1996). De andere dag meldde ik me tijdig in het gebouw Kennedylaan 15 in Den Haag, één van de talloze dependances van het Ministerie van Financiën. Ik werd ontvangen door de plaats vervangend directeur, ir. H. de Ridder, die me vroeg of ik bij de directie wilde komen werken. Ik zei niet direct nee en toen moest ik met hem naar de kamer van Te Nuyl. Die zei: het feit dat je hier bij me bent betekent dat je hier wilt komen werken. Ik was overrompeld en vroeg: ‘Wanneer kan ik beginnen?’ Te Nuyl: ‘Morgen.’ Ik weer: ‘Nee, ik wil tijd hebben om een kosthuis te zoeken, 1 februari 1972 kan ik beginnen.’ Later begreep ik dat dit riskante uitspraken waren; Te Nuyl was niet gewend dat anderen hem de wet voorschreven. Maar hij stemde toe. Te Nuyl en ik waren op den duur zeer op elkaar gesteld. Twee jaar was ik in Haarlem en al die tijd leefde ik van mijn detacheringtoelage: ruim 450 gulden per maand. Mijn salaris kon op de bank blijven staan. Toch wilde ik na twee jaar terug naar Zwolle, hoewel het een mooie tijd was in Haarlem. Opnieuw: Zwolle Half oktober 1971 keerde ik terug naar het Hypotheekkantoor te Zwolle, Stationsweg 2, een oude villa die totaal uitgewoond was. Tegenwoordig is het een juweeltje van archi tectuur. Ik mocht er de ruilverkaveling Blankenham toepassen in de kadastrale registers. Er was een nieuwe chef kadastrale boekhouding aangetreden: R. Kouwen (1917 1993), een uitstekende chef. ’s-Gravenhage En zo werkte ik bij de Directie Kadaster en Openbare Registers, een stafafdeling op het Ministerie van Financiën, toen bestaande uit tien mensen. Ik deed mijn werk onder leiding van mr. ir. J.L.G. Henssen, die daar vanaf 1956 zat en van wie ik veel leerde. Hij was intelli gent, handig, een knap strateeg en ook wat lui. Maar hij liet mij mijn gang gaan. Vaak zei hij: ‘Als ik afwezig ben, gaat het veel beter.’ Ik ontkende dat maar. In januari 1972 had ik bericht ontvangen dat ik geslaagd was voor het onderzoek voor com mies. Weinigen slaagden ervoor. Je mocht je nieuwe standplaats aangeven: een zinloos ge beuren, want niemand hield rekening met je wensen. Ik gaf op Zwolle en als tweede en derde keus: Leeuwarden en Almelo. Maar ik werkte al in Den Haag; ik was er voor drie maanden gedetacheerd, maar die drie maanden zijn uiteindelijk 48 jaar geworden. Nu ik commies was, kreeg ik direct al een vorstelijk salaris: 1305 gulden bruto per maand! Het werk was heel afwisselend; van het werken aan de Kadasterwet, correspon dentie met het kabinet van de Koningin, tot het inpakken van meetmateriaal voor de vesti gingen. Van het uitkiezen van een trui voor de meetassistenten tot het maken van de begroting van het Kadaster. Dat laatste ging als volgt: neem de begroting van vorig jaar, verhoog de uitgaven, laat de inkomsten gelijk en dien het in. De inspecteurs van Financiën vonden het goed! Het kostte ons twee uur per jaar. Op de middag van 4 juni 1973 - het aantreden van het kabinet Den Uyl - werden we bijeen geroepen in de kamer van Te Nuyl. Die deelde ons mee dat we vanaf ’s ochtends waren over gegaan naar het ministerie van Volkshuis- Apeldoorn En zo kwam ik in 1974 in Apeldoorn, samen met de collega’s van de opgeheven bureaus van de Ingenieur-Verificateur te Amsterdam en Arnhem en het bureau van het dienstvak van vesting en Ruimtelijke Ordening. Omdat ik de administratie onder mijn hoede had, heb ik de uitgaande brieven toch maar op papier van het Ministerie van Financiën laten typen en ge dateerd op 4 juni 1973. Later ben ik briefpapier van ons nieuwe ministerie gaan halen bij de secretaresse van minister Gruijters op Van Alkemadelaan 85 te Den Haag. Die gaf dat pas aan me mee, toen ik niet berustte in haar weigering en gewoon in haar kamer bleef staan. Inmiddels waren de contouren zichtbaar van de reorganisatie die van 56 losse kadas trale koninkrijkjes elf directies in de provincie zou maken. Dat gebeurde vanaf 1 januari 1974. In Apeldoorn zouden de centrale directie en de drie centrale diensten (fotogrammetrie, rijks driehoeksmeting en centraal teken- en opleidingsbureau) gevestigd worden in het Belastinggebouw op Waltersingel 1. Als ‘secretaris’ van Te Nuyl wist ik ieders nieuwe functie, lang voordat men dat zelf wist. Maar mijn eigen nieuwe functie wist ik niet. Ik stapte dus bij Te Nuyl binnen en zei dat. Hij legde mij een organigram voor en vroeg: ‘Waar wil je zitten?’ Ik: ‘Bij Henssen.’ de bewaringen van de hypotheken, het kadas ter en de scheepsbewijzen en vijf mensen van uit de directie in Den Haag. Het was wennen: de meeste facilitaire zaken deed het Ministerie niet meer voor ons, maar we moesten dat zelf doen. Ik werd belast met wet- en regelgeving, tarieven, overleg met het notariaat, gemeenten, waterschappen, enz. Voor het invorderen van niet-betaalde rekeningen (ik haalde 65.000 gulden binnen) kreeg ik een gratificatie. Ik kreeg een plaats binnen de afdeling Registratie en Juridische Zaken, toen bestaande uit: Henssen, Heiser (twee dagen per week, hij was bewaarder in Rotterdam), Biesma (voor inter nationale zaken) en mijn persoon. Ik werd docent aan de vakcursus voor adjunct commies, later cursusleider. Enkele gast colleges per jaar (Grotius Academie, TU Delft, Stichting Notariële Wetenschap) waren heel leuk. Later kwamen er talloze reorganisaties, maar mijn taak bleef hetzelfde. Henssen ging in 1991 met pensioen en Paul van der Molen werd zijn opvolger. De samenwerking met hem was voortreffelijk; hij kon relativeren als geen ander, ik genoot daarvan. Een collega met wie ik ook heel goed kon samenwerken was Jacques Kockelkoren (1950-2003): hij was een talenwonder. Hij vertaalde bijv. van het Duits in het Engels of Frans, zonder zelfs aan het Nederlands te denken. Vele dossiers kreeg ik onder mijn hoede: tarieven (38 jaar lang), wet geving en voor schriften (idem), publiekrechtelijke beperkingen (20 jaar), leidingenregi stratie, automatise ring kadastrale regi stratie, klachten en bezwaren (altijd leuk), schadeclaims en talloos veel an dere zaken. Met bij na alle collega’s kon ik goed opschieten. Als dat in een heel enkel geval anders was, werd meestal voor deze collega een geïsoleerde op lossing gezocht. Prof. mr. ir. J.L.G. Henssen (1926-2015) Kadastergebouw Apeldoorn, Waltersingel 1, waar ik 26 jaar werkte 2021-3 De Hollandse Cirkel 2021-3 De Hollandse Cirkel

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

De Hollandse Cirkel (DHC) | 2021 | | pagina 5