W i a 98 99 In het eerder aangehaalde Decreet van 17 sep tember 1806 was ook bepaald dat voor het ver enigde wapen drie inspecteurs-generaal zou den worden aangesteld, één voor de artillerie, één voor de genie en boven hen een eerste- inspecteur-generaal, die belast zou worden met het opperbeheer over het verenigde corps, alle geniewerken en artillerieconstructies, en het toezicht op het onderwijs. Er bleek in Holland echter geen enkele hogere officier van de artil lerie of de genie te vinden te zijn die bereid en in staat was om de functie van eerste-inspec- teur-generaal te vervullen. Daarom werd toe stemming van de Keizer (Napoleon) verkregen om voor de functie dan maar een Franse gene raal in aanmerking te laten komen. De gene raals die men op het oog had bedankten echter voor de eer en de verantwoordelijkheid. Ten slotte moest Koning Lodewijk Napoleon ge noegen nemen met de komst van de Franse kolonel M.J. Demar^ay, directeur van de artillerie- en genieschool te Metz, die bereid was gevonden de functie te aanvaarden. Op 18 maart 1807 benoemde Lodewijk Napoleon hem tot Commanderend officier van het Artillerie- en Geniecorps en tevens tot voorzitter van het Centraal Comité van de artillerie en genie. In samenwerking met of ficieren van de artillerie en de genie, onder wie Krayenhoff, stelde Demar^ay een ontwerp op voor de samenvoeging van de beide wapens. Bij Decreet van 2 december 1807 nr. 1 werd Demar^ay aangesteld tot generaal-majoor, en eerste-inspecteur-generaal en kolonel der artil lerie G.A. Martuschewitz alsmede kolonel C.R.T Krayenhoff tot generaal-majoor, inspec- teur-generaal der verenigde wapens van artil- volgens door de koning op 1 maart 1807 uit gevaardigde Decreet met betrekking tot de sterkte, de formatie en de samenstelling van de landmacht werd de samenvoeging van het Corps der Genie met het Korps Artillerie na drukkelijk bepaald, en vastgesteld dat de sterk te van de artillerie en de genie onveranderd zouden blijven. De van het Corps der Genie afkomstige geografische ingenieurs, belast met kartografische werkzaamheden, waren niet inbegrepen in deze sterkte, maar op genomen in het organieke aantal adjoints bij de Generale Staf. Koning Lodewijk Napoleon, overgenomen van C.H. van Meijgaard p.21 lerie en genie. Gedrieën vormden zij het klein comité, dat voor bepaalde zaken werd uitge breid met twee kolonels tot het groot comité. Dit waren de kolonel-directeur A. Croiset, die op 8 december 1807 werd bevorderd tot generaal-majoor, en de op 2 december 1807 tot kolonel bevorderde J.G. Siderius. Het centraal comité onderzocht alle voorstellen, ook die van de minister van Oorlog, maakte de jaarlijkse begroting op en behandelde alle belangrijke vraagstukken die op de verenigde wapens be trekking hadden. Het hield zich allereerst bezig met het maken van ontwerp-reglementen van de dienst voor de verenigde wapens der artil lerie en genie, en met alle belangrijke wijzigin gen die zouden moeten worden doorgevoerd. Bij Decreet van 26 december 1807 werden de artillerie en de genie officieel samenge voegd tot het Koninklijk Corps der Artillerie en Genie en werden bepalingen omtrent de nieuwe organisatie vastgesteld. De samen werking binnen het centraal comité liet echter al snel te wensen over. Demar^ay bleek een zeer moeilijk man te zijn, die met iedereen in conflict kwam. Nadat hij ook bij koning Uitterhoeve, die uiteraard ook de tekst uit het werk van Tydeman citeert, voegt daaraantoe: “Bij brief van 17 mei 1808 kreeg Krayenhoff dit ontslag van Demar^ay te horen. In dezelfde Ik citeer: “DEMARQAY (Mark Jean Baron), geboren te Martaize in Frankrijk, departement Vienne, den 11den Augustus 1772, werd reeds op zeer jeugdigen leeftijd onder-officier bij de fransche artillerie; den 30sten September 1793 tot kapitein bevorderd verwierf hij zich het volgende jaar door zijn dapper gedrag bij Quesnoy, waar hij gewond werd, den rang van bataljons kommandant, en onderscheidde zich op nieuw in de veldtogten in Duitschland, en brief werd een presidiaat ingesteld dat bij toer beurt zou worden vervuld door Krayenhoff en Martuschewitz. Kennelijk heeft Krayenhoff met die regeling geen genoegen genomen en meteen zijn beklag gedaan bij de koning, want op 21 mei moest de minister op de zaak terug komen en het presidiaat bij uitsluiting toe kennen aan Krayenhoff. Opdat iedereen gezichtsverlies bespaard zou blijven, beriep de minister zich op het besluit waarin beiden des tijds gelijktijdig waren benoemd tot inspecteur- generaal van het gefuseerde wapen, maar waarin de naam van Krayenhoff eerder was gevallen dan die van Martuschewitz: een wat gekunstelde hantering van de anciënniteits- regel. Hoe dan ook, Krayenhoff domineerde nu het hele terrein van de savante wapens, overi gens voor zover na te gaan in harmonische samenwerking met Martuschewitz.9 Uitter- hoeve merkt verder in een voetnoot over die geschiedenis nog op: “Bij de situatie zoals Hogendorp die tekent, alsof Demar^ay slechts werd aangetrokken bij gebrek aan betere men sen, als noodgreep, moet ik een vraagteken plaatsen. Demar^ay was in Frankrijk directeur geweest van de school voor aspirant-officieren van de artillerie en genie te Metz, in het mili taire systeem van Napoleon een zeer belang rijke institutie. Hij moet dan toch wel enig ge wicht gehad hebben.” 10 Bij het verder zoeken naar informatie over Demar^ay, mede naar aanleiding van het bovenstaande, ben ik uitge komen bij het in 1858 gepubliceerde: A.J. Van der Aa, Biographisch Woordenboek der Neder landen, Vierde deel, voortgezet door K.J.R. van Harderwijk. (Zie afbeelding van het Titel blad.) Lodewijk Napoleon uit de gratie was geraakt, vroeg en kreeg Demar^ay reeds in mei 1808 ontslag; hij keerde terug naar Frankrijk, waar hij in zijn vroegere rang van kolonel op pensioen werd gesteld. Krayenhoff werd toen als eerste-inspecteur-generaal opgevolgd door Martuschewitz, maar behield wel de titel van inspecteur-generaal der artillerie en genie. Aldus de tekst over deze gebeurtenis volgens ing. C.H. van Meijgaard in zijn boek op blz. 46/47. Uit de voetnoten bij deze tekst blijkt, dat hij veel informatie heeft overgenomen uit het boek van Tydeman. Hieronder zal ik enkele passages over diezelfde gebeurtenis overnemen zoals Krayenhoff die zelf geschreven heeft, uit Tydeman: “Het hatelijke karakter van dezen Franschen Colonel, die al wat Hollandsch was met vernedering behandelde, mishaagde aan elk der leden van die commissie En even verder: “De Generaal DEMARQAY gedroeg zich hoe langer hoe meer met de grootste onbescheidenheid: welke eindelijk zoo verregaande was, dat de Generaal KRAYEN- HOFF zijn beklag deswegens schriftelijk aan den Koning deed, en als Inspecteur-Generaal der beide wapenen zijn ontslag verzocht. Na deze demarche werd hij te Utrecht bij den Koning ontboden, en op de vriendelijkste wijze geautoriseerd, zich met de werkzaamheden van Artillerie en Genie wijders niet in te laten, voor dat Zijne Majesteit deswegen anders zou hebben beschiktSlechts weinige dagen later verzocht en bekwam de Generaal DEMARQAY, als nu met de geheele wereld in onmin geraakt en zelfs bij den Koning ge- disgracieerd, zijn ontslag uit den dienst van Holland en keerde onverwijld naar Frankrijk terug; terwijl te gelijk de Generaal KRAYEN- HOFF tot President is benoemd geworden van het groote en kleine Comité van Artillerie en Genie. - Deze zegepraal over de brutaliteit van DEMARQAY, verschafte een algemeen genoegen.” 2022-3 De Hollandse Cirkel 2022-3 De Hollandse Cirkel 9 Wilfried Uitterhoeve, p. 208 10 Wilfried Uiterhoeve, p. 419, bij noot 17

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

De Hollandse Cirkel (DHC) | 2022 | | pagina 7