Voor u gelezen
Jan Stehouwer
156
157
In deze twee artikelen beschrijft Scholten een
belangrijke periode in de geschiedenis van de
Topografische Dienst, thans ressorterend onder
het Kadaster. In 1806 werd onder Koning
Lodewijk Napoleon, naar Frans voorbeeld een
’’Depot Generaal van Oorlog” ingesteld, met als
Directeur C.R.T. Krayenhoff. Een onderdeel
daarvan was een “Topographisch Bureau”, en tot
dat onderdeel behoorde ook het Korps Geogra-
phische Ingenieurs. Het Topographisch Bureau
werd in 1810, bij de inlijving bij Frankrijk, op
geheven. Na de Franse tijd in 1814 deed
Krayenhoff een voorstel aan Koning Willem I
om tot (her)oprichting van een Archief van
Oorlog (Genie) en een daaraan ondergeschikt
Topografisch Bureau te komen. Dat voorstel
werd aanvaard, en het toezicht er op werd aan
Krayenhoff opgedragen. Hoewel het leger van
Napoleon in 1815 definitief was verslagen bleef
men bang voor een aanval vanuit Frankrijk.
Daarom werd tijdens het Weens Congres beslo
ten om de voormalige Oostenrijkse Nederlanden
samen te voegen met de Republiek der Zeven
Provinciën. In het zuidelijke deel (het latere
België) werd een gordel van nieuwe vestingen
ontworpen als barrière tegen de Fransen.
Het was dus noodzaak om het gebied te ver
kennen en in kaart te brengen. Het in Den Haag
gevestigde Topographisch Bureau werd begin
1815 gesplitst in twee afdelingen: de Eerste
Afdeling, die ressorteerde onder de Genie, die
de karteringen en de vervaardiging van kaarten
tot taak kreeg, en de Tweede Afdeling - de Mili
taire Verkenningen - die bestond uit leden van
de Kwartiermeesters Staf (de latere Generale
Staf) die voornamelijk de zuidelijke grenzen
moesten verkennen. Vanwege de zuidelijke lig
ging van het werkgebied, was het legeronderdeel
Militaire Verkenningen eerst in Kortrijk en van-
af 1820 in Gent ondergebracht. In het begin
maakte men als basis gebruik van de kaart van
Ferraris uit de jaren 1771-1778, maar al snel
bleek dat deze te veel tekortkomingen vertoon
de. Daarom is men overgegaan op het gebruik
van, naar de schaal 1:25.000 verkleinde, kadas-
terkaarten, die in het veld werden aangevuld en
gecorrigeerd. De drijvende kracht om deze
werkwijze toe te passen was Jan Egbert van
Gorkum. Hij zorgde ervoor dat in de winter
periode de officieren een gedegen opleiding kre
gen in o.a. astronomie, geologie (door professor
J.G.S. van Breda) en de Nederlandse taal, naast
hun praktische kartografische werk. Waarschijn
lijk is uit die lessen geologie, de wens ontstaan
om over te gaan tot de vervaardiging van een
Geologische en Mineralogische Kaart op de
schaal 1:100.000 waartoe in 1825 werd besloten
en die in druk zou worden uitgegeven. Het zou
voor de hand hebben gelegen dat te laten uitvoe
ren bij de Eerste afdeling van het Topographisch
Bureau in het verre Den Haag, maar die grote
afstand vanaf Gent, waar de manuscriptkaarten
werden getekend, was één van de belangrijkste
reden om daar niet voor te kiezen. Van Gorkum
was in die tijd ook geïnteresseerd geraakt in de
lithografie. Scholten maakt ons deelgenoot van
de vele tegenslagen die hij te verwerken kreeg,
maar beschrijft ook dat hij met het in dienst
nemen van J.M.J. Kierdorff per 1 maart 1828,
een gouden greep deed. Vanwege de zeer goede
kwaliteit van het werk kreeg hij meerdere op
drachten van de Waterstaat. Maar door die op
drachten was het werk aan de Geologische en
Mineralogische kaart blijven liggen, en kon die
niet binnen de beloofde termijn van najaar 1829
worden afgeleverd. De minister van Binnen
landse Zaken constateerde dat het begrote be
drag overschreden zou worden. Van Gorkum
vroeg aan Van Breda of hij zijn mineralogische
en geologische bevindingen ook zonder kaart
zou kunnen publiceren. Van Gorkum moest vre
zen voor het voortbestaan van zijn lithografische
inrichting, en kwam met een noodoplossing: de
schaal van de kaart verkleinen van 1:100.000
naar 1:200.000. Het ministerie en de koning
stemden daar mee in.
Maar in augustus 1830 brak de Belgische op
stand uit. Nadat het bureau van de Militaire Ver
kenningen in Gent zes weken lang, dag en nacht
door het eigen personeel was bewaakt, moest het
7 oktober in allerijl worden ontmanteld. Het
grootste gedeelte van de apparatuur, kaarten en
archief konden tijdig naar Leiden worden ver
scheept, waar Van Gorkum een fraai pand kon
huren, en achter dat monumentale pand kon het
lithografische en kartografische bureau met
meer dan tien man personeel in een bijgebouw
goed worden ondergebracht. Begin 1831 was de
inrichting gereed, maar er waren als gevolg van
de Belgische Opstand financiële en personele
problemen. Zo waren de officieren die het werk
hadden uitgevoerd, gemobiliseerd. Van Gorkum
mocht van de koning niet zelf ten strijde trek
ken. ‘Als ik niet mee mag vechten, dan zal ik er
wel voor zorgen dat ze wel gebruik kunnen ma
ken van goede kaarten’, was zijn idee. Op de
beschikbare kaarten van Krayenhoff waren
“veele aangelegenheden verkeerd aangegeven”.
Hij stelde daarom voor, om een kaart op de
schaal van 1:100.000 te maken van het grensge
bied tussen Nederland en Belgie. Na voltooiing
van deze kaart in 4 bladen is de populariteit van
Van Gorkum wat minder geworden. In het 2e
deel is beschreven hoe hij uiteindelijk in 1840,
tegen zijn zin, is ontslagen wegens het bereiken
van de pensioengerechtigde leeftijd.
Voor deze recensie heb ik ook gebruikgemaakt
van het artikel “Eene goede Lythographische
Drukkery by het Topographisch Bureau”, door
Rob Meijer in Caert Thresoor nr. 4 uit 2000.
Het is fijn om te kunnen concluderen dat dit
blad sinds dat jaar, dankzij de invoering van de
kleurendruk, veel aantrekkelijker is ge worden!
Dr. F.W.J. Scholten
Jan van Gorkum en zijn Lithographisch
Etablissement.
Deel 1: De beginjaren in Gent. In Caert
Thresoor, nr. 2, 2022, pp. 9 t/m 17. Deel 2:
Doorstart in Leiden. In Caert Thresoor, nr. 3,
2022, pp. 12 t/m 20.
Uitsnede uit blad 4 van de kaart van het grensgebied Nederland-België
2022-4 De Hollandse Cirkel
2022-4 De Hollandse Cirkel
J.E. van Gorkum. Bron: arinevandersteur.nl
(antiquaritaat)
a