Plaatsbepaling
uit faseverschillen
volgens het Decca-systeem
door: Ir H. Ph. van der Schaaf, Hoofdingenieur bij de Meet
kundige Dienst van de Rijkswaterstaat
Met behulp van periodieke verschijnselen, die
in een bepaalde tijdsduur of periode aan ver
anderingen onderhevig zijn en voorts gedu
rende ieder volgend gelijk tijdsinterval van
een periode ook naar de tijd dezelfde ver
anderingen vertonen, is men in staat een
tijdsindeling tot stand te brengen. Zo heeft
het periodieke verschijnsel van de wenteling
van de aarde om de zon aanleiding gegeven
tot een tijdsindeling in jaren, dat van de
draaiing van de aarde om haar as deed een
tijdsindeling in perioden van een dag ont
staan.
Kunstmatig opgewekte periodieke verschijn
selen delen evenzeer de tijd in naar zekere
eenheden. Aldus wordt door middel van een
goed geregelde klok de tijd ingedeeld in uren,
minuten en seconden; het periodieke ver
schijnsel is daarbij de stand tijdens de rond
gang over een wijzerplaat van kleine wijzer,
grote wijzer en secondewijzer volgens ver
schillende perioden of tijdsintervallen van
respectievelijk een halve dag, een uur en een
minuut. Ten opzichte van een zeker referen
tietijdstip t0, waarbij deze wijzers de nulstand
innemen, is met behulp van de schaalverde
ling op de wijzerplaat voor een willekeurig
moment de tijd af te lezen. Op dit moment
van aflezing zijn de wijzers ieder in een be
paalde stand, karakteristiek voor het onder
deel van de periode, verlopen sinds de nul
stand van de betrokken wijzer. Dit gedeelte
van de periode, uitgedrukt als een fractie,
dus als een onbenoemd getal, kleiner dan 1,
wordt de fase genoemd, waarin het verschijn
sel op dat moment verkeert. Eenzelfde fase
wordt door de betrokken wijzer dus opnieuw
aangewezen na verloop van de tijdsduur van
een geheel aantal perioden. Voor het bepalen
van het tijdstip van waarneming is het dus
nog noodzakelijk het aantal malen te registre
ren, dat gehele omlopen zijn volbracht sinds
het referentietijdstip. De inrichting daartoe
van klok en kalender behoeft niet nader te
worden uiteengezet. Het is slechts de bedoe
ling, zich de samenhang te realiseren tussen
de stand van het verschijnsel en de fase,
waarin het op dat moment verkeert.
Via een radiozendantenne continu opge
wekte radiogolven doen evenzeer periodieke
verschijnselen ontstaan in de vorm van een
wisselend elektro-magnetisch krachtveld.
Voor een afzonderlijk punt 5 in dat veld
wisselt periodiek de elektromagnetische
kracht" naar richting en grootte. Dat men
hiervoor een sinusoïdale functie kan opstel
len, is voor ons betoog niet essentieel; wel,
dat deze kracht op ieder tijdstip tf een be
paalde „stand" heeft naar richting en grootte,
zodat aldus tevens een bepaalde fase van het
verschijnsel wordt aangegeven, wederkerend
na iedere periode, na ieder tijdsinterval T.
Geeft men de fase weer door de richting van
een pijltje ten opzichte van de referentie-
richting t voor de fase 0 en wel zodanig,
dat de richtingshoek, gedeeld, door de volle
omtrekshoek gelijk is aan de fase, dan wordt
bijv. de fase 0,25 aangegeven door fase
0,50 door -f, fase 0,75 door enz. Indien
in het punt S op het referentietijdstip t0, de
fase p0 0 t, dan is de fase op het
tijdstip t0 0,25 T enz. In het alge
meen is op het tijdstip tt de fase pi -~f°
m, waarin n{ is het aantal gehele perioden,
verlopen sinds het referentietijdstip t0.
Indien tevens dit aantal gehele perioden nt