Oi?er controls by clc detailmetincf door E. Schrikkema ing., landmeetkundig hoofdambtenaar bij de Meetkundige Dienst van de Rijkswaterstaat A. C. J. Hof schrijft in zijn boekje „Land meten, wenken en oefeningen voor het ver richten van eenvoudige metingen" onder al gemene regelen, waaronder een meting moet worden ingericht: „Bij het verrichten van een meting dient men te bedenken, dat de meting in de eerste plaats goed moet zijn, maar ook, dat er veel op een dag moet worden gedaan. Te veel meten is even fout als te weinig meten. Me ten is geen willekeurig verzamelen van meetgetallen." Ik zou deze wijsheden nog willen aanvullen met: „men mag zich desnoods ook nog wel eens vergissen in het aflezen of noteren van een meetgetal, indien men de meting maar zodanig inricht, dat deze vergissing blijkt". Dit betekent dus, dat men controle op de juistheid der meetgetallen moet hebben. Zulk een controle is eenvoudig te krijgen door een tweede meting, bij voorkeur door een andere waarnemer, maar is even eenvoudig als wel zeer oneconomisch terstond te ver werpen. Om dezelfde reden meten we een meetlijn dus bij voorkeur niet terug, maar proberen op andere wijze controle te krij gen op de aangemeten punten. Is echter controle op elk meetgetal nodig? Er zijn een aantal terreinvoorwerpen te noemen, die voor de kaart van minder gewicht zijn, b.v. het straatmeubilair als de verschillende aankondigingsborden, sterk- en zwakstroom- 57 palen en kabels, rioleringen, gas- en water putjes, bomenrijen enz.; terreinafscheidin gen, die geen kadastrale perceelsgrenzen zijn, cultuurscheidingen, taluds. Wat van straatmeubilair gezegd is, geldt eveneens voor riviermeubilair als raam-, krib- en bol- baken, peilschalen, kabelborden, mistbaken e.d. Al deze objecten worden met een enkele loodlijn aangemeten. Als we aannemen, dat vergissingen niet dikwijls zullen en mogen voorkomen, is met het foutief afbeelden van een dergelijk object op de kaart „ook nog geen man over boord". Die risico moeten we nemen om de meting niet nodeloos duur te maken. Bovendien zal een afleesfout dik wijls blijken bij de kaartering, wegkanten lopen evenwijdig en vertonen in de regel geen knikken, evenmin als spoorbanen; bo men- en palenrijen lopen weer evenwijdig aan wegkanten, aankondigingsborden staan in de wegbermen en door vergelijking van meetgetallen zal de geoefende waarnemer in het veld reeds grove afleesfouten kunnen signaleren. Wel met controle dienen te worden aange meten de kadastrale perceelsgrenzen en de gebouwen, doch men dient deze controle zo danig uit te voeren, dat de meting niet node loos uitgebreid wordt. Eén maat dus om de juiste aanmeting van het object te contro leren en geen controle meer op deze con- trölemaat. Men ziet dat nog op te veel veld-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1959 | | pagina 13