EXAMEN Iandmeettechnicus
N.L.F. 1959
5 0,0000
T 108,1673
B 175,4765
C
V
76
Landmeetkundige berekeningen
1 april 10.0012.30 uur.
Ü1UILU
Vraag 1.
Gegeven X Y
D 177,86 218.83
S 1736,79 1238,59
T 140,84 180,46
T is een hooggelegen punt)
Argument VD 185,3475
Gemeten:
a. lengten: AB 124,69; BC 111,03;
CD 98,44.
b. richtinqen:
In A:
A
T
C
In B:
0,0000
63,1147*
238,5160
berekend
B
D
In C;
0,0000
240,6277
In D:
0,0000
73,5146
Toelichting.
De richting in B naar T is niet te meten, doch
voor u berekend uit gemeten grootheden.
Gevraagd.
Bereken de coördinaten van B en C.
Vraag 2.
Geef de methode aan, waarop de voor de op
lossing van vraag 1 benodigde richting in B
naar T door ons uit de gemeten grootheden
werd berekend, indien bekend is, dat behalve
de onder vraag 1 vermelde lengten en rich
tingen nog werden gemeten de hoeken ABE
en BET en de lengte BE (schrijf de te gebrui
ken formules op)
-- 950
Grootteberekening. 1 april 13.30-16.00 uur
Bereken de grootte van de percelen 3608
t/m 3611
Kaarttekenen. 2 april 9.3012.45 uur
Gevraagd werd een kaartering 1 500 uit te
voeren op een reeds aangelegd ruitennet. De
ze kaartering in inkt te zetten en te beschrij
ven volgens gegeven aanwijzingen.
Kaarttekenen. 2 april 13.4515.00 uur
Er moest een profiel berekend worden, daar
na getekend op schaal 1 200 en vervolgens
afgewerkt op de gebruikelijke wijze.
Landmeten en waterpassen
2 april 15.15—16.45 uur
1. Men moet een doorgaande waterpassing
uitvoeren met een instrument type alles
vast met hellingschroef.
Hoe elimineert men;
a. de fout die ontstaat door het niet even
wijdig zijn van richtlijn en vizierlijn?
b. de verschillende nulpuntsfouten van
beide baken?
c. de fout die ontstaat door het regelmatig
zakken van het instrument?
d. de fout die ontstaat door het regelmatig
zakken van de opstelpunten van de ba
ken?
De antwoorden moeten beknopt zijn en wor
den toegelicht door duidelijke tekeningen.
2. Aan welke opstellings- en regelingseisen
moet een theodoliet voldoen voor het me
ten van horizontale hoeken of richtingen?
Geef van elke eis aan:
a. of deze belangrijk is of minder belang
rijk en waarom;
b. hoe de opstelling of de regeling dient te
geschieden; hierbij hoeft de kandidaat
slechts één van de regelingseisen en
één van de opstellingseisen te behan
delen;
c. hoe de meting wordt ingericht om over
gebleven fouten zo goed mogelijk te
elimineren.