78
Het Tijdschrift voor Kadaster
en Landmeetkunde van april 1960
staat geheel in het teken van de hogeschool
dag van januari van dit jaar. Voor de lezers
van ons tijdschrift mogen wij wijzen op de in
K L afgedrukte voordracht van prof. ir. W.
Baarda over Eenheden en Veelheden, waarin
de spreker de doelstelling, de taak en de werk
wijze belichtte van het Laboratorium voor
Geodetische Rekentechniek te Delft, gezien
tegen de achtergrond van een zich vernieu
wende geodesie. De voordracht gaf de heer
Baarda gelegenheid vanuit een weldadigpret-
tige persoonlijke vogelvlucht van eigen ont
wikkelingsgang een indruk te geven van het
werkterrein van het Delftse instituut. De oor
log was oorzaak dat hij zich noodgedwongen
moest bezighouden met de kadastrale land
meetkunde. Diezelfde oorlog bracht een ge
dwongen afzondering met zich, afzondering
welke werd gebruikt voor uitgebreide onder
zoekingen op geodetisch gebied. ,,Met mappen
vol resultaten'' aldus spr., „kwam ik aan het
einde van de oorlog tot de overtuiging, van
het hele probleem eigenlijk niets te begrijpen.
Wat is de waarde van de standaardellips, als
men zoveel kan transformeren? Waarom be
rekent men wel de standaardellips van een
snelliuspunt, en niet die van een veelhoeks-
punt? Waarom kunnen „goed" opgezette con
trole-metingen bij de detailmeting halve of
hele decimeters verschil geven, als men geme
ten denkt te hebben met centimeternauw-
keurigheid? En vooral ook, welke objectieve
maatstaven bepalen de mate van nauwkeurig
heid van uit te voeren metingen in verschillen
de streekgebieden?
Veel van deze vragen, zeer belangrijk voor
de landmeetkundige praktijk van alle dag,
konden in later jaren beantwoord worden. De
neerslag vindt men in min of meer populaire
vorm in de Handleiding voor Technische
Werkzaamheden van het Kadaster uit 1956,
in de samenstelling waarvan prof. Baarda een
groot aandeel had. Zo is daar reeds uitge
sproken, dat een meting nimmer afwijkingloos
kan zijn en dat dus nimmer een uitzetting pre
cies een eenmaal verdwenen rechtsgrens kan
opleveren. Een economisch aanvaardbaar sys
teem van meting werd daarna opgebouwd,
rekening houdende met de voor de eigenaren
„onvoelbaarheid" van kleine afwijkingen.
Uiteraard voor de mensen die bij het Kadas
ter de landmeterij bedrijven geen nieuw sys
teem, gewend als deze zijn bij de „idealisatie"
van de grenzen met zeer vele bijkomende fac
toren rekening te houden.
Over het Laboratorium voor Geodesie spre
kende, gaf de heer Baarda te kennen dat de
instelling ervan méér was dan de vorming van
een kern van medewerkers, die in staat moet
worden geacht, onderzoekingsarbeid te ver
richten. Nascholing van de geodetische inge
nieur, hetzij van de afstuderenden, hetzij van
de praktijkingenieur lag meer in het voorne
men, waarbij de staf dan een assisterende bij
drage kan geven tot verdiept inzicht, eerder
dan tot vergrote kennis. Spr. achtte het van
belang, dat er contact is met andere theoretici
en practici: kennisname van anderer gedach-
tengang bevordert het ontstaan van eigen
inzicht. Ten tweede is van belang, het ver
band te leren zien tussen de onderzoeker als
persoon en de gedachtengang die hij ontwik
kelt: van grote betekenis is hier de bijwoning
van bijeenkomsten en discussies in het buiten
land, een manier om over de engere nationale
horizon der kennis heen te kijken.
Spijtig voor ons middelbare landmeetkun
digen besteedde prof. Baarda geen aan
dacht aan het probleem der popularisatie van
de zich vernieuwende geodesie. De landmeet
kundige praktijk in Nederland beweegt zich
immers met steeds rasser schreden naar een
toestand, waarin de uitvoering der metingen
toevalt aan een zeer groot corps van middel
bare landmeetkundigen. Het wil schrijver de
zes voorkomen, dat het Laboratorium voor
Geodesie ook voor de huidige (en komende)
generatie van „praktijklandmeters" een steun
zal kunnen worden voor de verdieping van
inzicht op ons vakgebied. De idee, „het aan
bod van stoel en tafel" of desnoods alleen van