66 golven en een op reflecties ingestelde meet techniek kan hun invloed echter klein worden gehouden (zie onder Tellurometer). Een voordeel van cm-golven is dat de beno digde zendenergie relatief gering is en het antennesysteem klein kan worden gehouden. Lichtgolven zijn onafhankelijk van de terrein toestand. echter onderhevig aan absorptie door de atmosfeer; bewolking, nevel en regen maken de meting dan ook onmogelijk. Voor metingen overdag zal een zeer sterke licht bron en een zeer goede bundeling der licht golven nodig zijn, opdat de ontvanger foto- elektrische cel) onderscheid kan maken tussen het meetlicht en het strooilicht. 4. Principe van afstandmeting Door het bekend zijn van de voortplantings- snelheid wordt de afstandmeting terugge bracht tot het meten van de looptijd van een elektro-magnetische „informatie", welke de te bepalen afstand tussen twee opgestelde ap paraten heen en terug aflegt. Gezien de zeer kleine tijdsintervallen waar het hier om gaat en de verlangde nauwkeurigheid van afstand meting tot op enkele centimeters, zal de me ting van de looptijd van een dergelijke infor matie in onderdelen van millimicroseconden (1 m/fs 10"" sec.) uitgedrukt moeten wor den. A. Bij de elektro-optische afstandmeter van Bergstrand, de z.g. geodimeter, (zie art. K. en L.. 1952, blz. 291) gebruikt men voor deze informatie lichtimpulsen, welke worden opgewekt door het licht van een puntvormige lichtbron te laten passeren door een elektro- optische sluiter (kerr-cel). In deze laatste wordt de intensiteit van het uitgezonden licht in het ritme van een bepaalde frequentie perio diek veranderd. Het licht wordt n.l. afwisse lend doorgelaten en onderbroken met een frequentie N van 107 perioden per seconde, waarbij het helderheidsverloop ongeveer si- nusvormig zal zijn. De draaggolf (licht in dit geval) welke zich met een te bepalen snelheid v dn voortplant, bevat nu dus als informa tie de fluctuaties in helderheid, waarvan de maxima op een bepaalde plaats in de meetweg elkaar met een snelheid van 10"7 seconde op volgen. Omgekeerd bedraagt de afstand tus sen twee naast elkaar gelegen maxima: v/N 3.10s. 10"7 30 m ongeveer. Dit interval is dus de golflengt e van het sinus- vormige helderheidsverloop. Het licht wordt aan het uiteinde van de meetlijn door een spiegel of door prisma's gereflecteerd en te ruggezonden naar de geodimeter, welke aan het begin van de meetlijn is opgesteld. Hier valt het licht op een foto-elektrische cel, welke een elektrisch signaal (wisselspanning) op wekt met dezelfde frequentie als die van het ontvangen lichtsignaal. (Zie figuur 3, waarin V2 de uit de fotocel komende wisselspanning is, terwijl de kerr-cel door de sinusvormige wisselspanning VI van exact dezelfde fre quentie bediend wordt.) In het instrument kan men nu de fasen van de twee wisselspannin gen vergelijken. Het constante faseverschil cp tussen twee trillingen van gelijke frequentie geeft aan hoeveel de ene trilling achter blijft bij de andere, uitgedrukt in de gemeenschap pelijke trillingstijd T (zie fig. 3), in formule: cp t/T 1 i Fig 3 /ipse van K? toy. Vr Het faseverschil van het fotocel-signaal ten opzichte van het zendsignaal (kerr-cel) ont staat door de tijd die de lichtgolven nodig hebben om tussen instrument en spiegel heen en weer te lopen. Hiervoor kan in formule 1 t gelijk gesteld worden aan de looptijd. Maar dan wordt cp een getal (veel) groter dan 1. Omdat men het gehele aantal eenheden van cp niet direct kan meten (het instrument kan geen verschil zien tussen de verschillende maxima) is het goed om t te schrijven als: t kT tx(2) waarin tx een tijd kleiner dan T en k een geheel getal, dat voorstelt het gehele aantal malen dat de trillingstijd T op de loop tijd begrepen is. Men bepaalt k op een wijze, die bij de Tellurometer zal worden uiteenge zet. Formule 1wordt dan: kT f, <P k +tx/T(3) T Voor de begrippen fase en faseverschil zie ook Geo- desia no 1 (september 1959) blz. 5—7.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1960 | | pagina 6