De stemming bij ruilverkaveling in Nederland
101
door A. P. M. de Goede, Landmeetk. ambtenaar A bij de
Ruilverkavelingsdienst van het Kadaster te Utrecht.
De Nederlandse ruilverkaveling beleeft dit
jaar een jubileum, dat het opmerken waard is,
en dat ons ruimschoots de gelegenheid biedt
eens in te gaan op de stemming, die aan de
ruilverkaveling vooraf gaat. Het jubileum be
treft de omstandigheid dat juist een halve
eeuw geleden, n.l. in 1910, het Nederlandsch
Landbouw-Comité bij de Regering een Ont
werp van Wet op de ruilverkaveling indiende.
Dit ontwerp was één van de rapporten
die door de commissie Ontginning, welke door
bovengenoemd comité in het leven was ge
roepen, in 1908 waren uitgebracht.
Hier werd voor het eerst in de ruilverkave
lingshistorie van Nederland een wettelijke
regeling in discussie-op-hoog-niveau ge
bracht, die het mogelijk moest maken, dat
ruilverkaveling ook zou kunnen worden uit
gevoerd tegen de wil van een minderheid.
Artikel 19 bepaalde:
„Tot het nemen van een besluit tot ruilverkaveling
wordt vereischt de toestemming van de meerderheid
der eigenaars, mede-eigenaars, erfpachters en be
klemde meiers, wier gronden in kadastrale grootte meer
dan de helft van de kadastrale grootte der gezamenlijke
gronden bedragen en een belastbare opbrengst voor de
grondbelasting van meer dan de helft van de belastbare
opbrengst der gezamenlijke gronden hebben.
U ziet hier, dat tenminste de helft plus één
der eigenaren, de helft plus één centiare
grootte en de helft plus één cent aan geschat
te belastbare opbrengst volgens de wet op de
grondbelasting hier de beslissing moesten
brengen of een ruilverkaveling zou plaats
hebben.
Ook in het ontwerp 1910 heet het gelijk nu:
„Zij, die bij het nemen van het besluit nóch in persoon,
nóch bij gemachtigde ter vergadering aanwezig zijn,
worden geacht hunne toestemming tot ruilverkaveling
te hebben verleend."
Op glasheldere wijze lichtte de commissie,
waaronder twee leden uit de kring der Ver
eniging voor Kadaster en Landmeetkunde, de
heren C. W. Hoffmann en I. Boer Hzn., haar
standpunt t.a.v. de stemming toe: in het oog
is gehouden, dat nóch één enkele grootgrond
bezitter vele kleine eigenaren, nóch deze
laatsten de eerste zullen kunnen overstem
men. Daarom is bepaald dat zowel de meer
derheid naar het aantal eigenaren als de
meerderheid naar de grootte en de waarde
van de grond moet verkregen zijn.
„Voorts is in navolging van Duitsche wet
gevingen bepaald, dat niet-verschijning mede
brengt, dat men geacht wordt vóór te stem
men: aan ene niet-verschijning kan in het
algemeen zowel ten grondslag liggen, dat
men van een gedaan voorstel niets wil weten,
als ook, dat men het nemen van een besluit
zo natuurlijk vindt, dat men het niet nodig
acht, zich daarover te verklaren; het is goed
dat de wet ene keus doet, maar dan ook zorgt,
dat de belanghebbenden bekend zijn met het
gevolg van hun wegblijven. De keuze ten deze
is bepaald door de overweging, dat laksheid
niet een onderneming moet kunnen verhinde
ren, waarbij het algemeen belang nauw be
trokken is
In het ontwerp van 1910 blijft het niet bij
eerste stemming. Zozeer was men doordron
gen van de overweldigende belangrijkheid
voor de boer van ruilverkaveling, die zijn ge
hele dagelijks leven zou beïnvloeden, dat men
ook na de eerste stemming nog een achter
deurtje openliet om alles ongedaan te maken,
indien men tijdens de voorbereiding in zijn
verwachtingen zou zijn teleurgesteld. Tot
staking van de ruilverkavelingswerkzaam
heden kon men echter pas komen, wanneer
een buitengewone meerderheid van vijfzesde
der gerechtigden (beschikkende over meer
dan de helft der kadastrale grootte van het
blok met een waarde van meer dan de helft
van de totale belastbare opbrengst), hiertoe
besloot.
Zij nog opgemerkt dat de bepaling betreffen
de grondbelasting ook al voorkwam in de
Pruisische ruilverkavelingswet van 1872.
Tijd nog niet rijp
Het moge zijn, dat het ontwerp van het Land-
bouwcomité in 1910 door de Nederlandse
regering zeer gunstig werd ontvangen, dat
betekende niet dat van hogerhand het ont
werp als zodanig werd aanvaard. De minis
ters antwoordden, dat de regering wel door
drongen was van het grote nut van ruilver
kaveling, doch dat volgens hen de landbou-