103 bij het Kadaster bekende eigenaren moest voor ruilverkaveling zijn, in bezit van min stens de helft der blokgrootte. Het werd omdat het geen schijn van kans had inge trokken. Ook toen was men beducht voor onjuiste tenaamstellingen bij het Kadaster. Vandaar het amendement: „Melden zich ter vergade ring personen aan als eigenaren of rechtheb benden, die niet als zodanig bij het Kadaster bekend staan, dan beslist eerstgenoemde meerderheid, of zij zullen worden toegelaten in de plaats van hen, die wél als zodanig bij het Kadaster bekend staan.'' In de toelichting werd opgemerkt dat op het Kadaster verschillende verkeerde tenaamstel lingen zijn. Het zou nu een grote onbillijkheid zijn, dat zij die de werkelijke rechthebben den zijn (al komen ze niet als zodanig op het Kadaster voor, terwijl een ieder weet dat zij het werkelijk zijn) niet anders mogen doen dan hun opinie ter vergadering kenbaar ma ken, zonder te mogen meestemmen over de ruilverkaveling. Ook bijna veertig jaar geleden deden dezelfde argumenten tegen de stemmingslijst (Kadas traal bekende eigenaren en die alleen) op geld, gelijk thans nog wel in populair geschre ven krantenstukjes: Het zou onbillijk zijn de erfgenamen van een kort tevoren overleden eigenaar niet tot de stemming toe te laten, omdat de eigendomsovergang nog niet in de kadastrale legger is bijgewerkt. De indieners van het amendement bepleitten toelating na overlegging van een notarieel of gerechtelijk bewijs van erfrecht. Ook op dit punt was het amendement zodanig geredigeerd, dat de „soevereiniteit in eigen kring'' tot haar recht kwam. De vergadering zou zelf kunnen be slissen of bedoelde rechthebbenden tot de stemming zouden worden toegelaten of niet. Ook al vanwege de actualiteit van het onder werp is het wellicht niet ondienstig, de lot gevallen van dit belangrijke amendement te volgen. Allereerst was er tegenkanting van de zijde der commissie uit de Tweede Kamer, die de openbare behandeling mede voorbe reidde. Die deskundigen uit de Kamerleden erkenden, dat in de kadastrale legger onjuiste tenaamstellingen voorkomen. Een correctie moest echter niet worden aangebracht op de manier, als in het amendement werd voorge steld. „Er zijn veel gevallen, die niet zo een voudig zijn, waarbij het eigendomsrecht eerst Bij stemmingen van de kleine verkavelingen uit die jaren kende men inderdaad elkaar. bewezen zal geacht kunnen worden, nadat langdurige beschouwingen zijn ten beste ge geven, en een nauwkeurig onderzoek heeft plaats gevonden.'' De commissie was dan ook van mening, dat ,,de vergadering waarvan hier sprake was (een vergadering, die dikwijls in hoofdzaak zal bestaan uit uiterst eenvou dige en niet ontwikkelde personen), niet het geëigende college" was om beslissingen te geven over zeer ingewikkelde rechtskwesties. Ook de Minister erkende dat het Kadaster leemten vertoont. Het kon echter niet ont kend worden, dat het Kadaster een grondslag is en dat bezwaarlijk een andere praktische basis aan de hand gedaan zou kunnen wor den. Wat zal er nu gebeuren, wanneer men het Kadaster niet als grondslag aanneemt? Dan zou een ingewikkelde vaststelling van gerechtigheid aan elke handeling om tot ruil verkaveling te komen, moeten voorafgaan. Maar verder kan ook geen enkel doeltreffend bezwaar tegen het stelsel van het Wetsont werp worden ingebracht, omdat het nu toch alleen nog geldt de beginfase van een ruil verkavelingsprocedure. De Tweede Kamer ging met Kamercommissie en Minister mee, en verwierp bij de monde linge behandeling het amendement met 54 tegen 16 stemmen. Na 1938 konden de erf genamen, die nog niet officieel bij het Kadas ter als rechthebbenden in het ruilverkave- lingsblok bekend waren door de voorzitter van de stemmingsvergadering als stemgerech tigden worden toegelaten. In 1954 werd dit stemrecht van erfgenamen in de Wet vast gelegd. Overheidsbemoeiing in 1923 Frappant was een derde belangrijk amende ment, dat mede met de stemming te maken had. Dit wilde kort en goed de beslissing over de uitvoering van een ruilverkaveling in han den leggen van het College van Gedeputeerde Staten der onderscheiden Provincies. „Het besluit tot ruilverkaveling behoeft de goed keuring van Gedeputeerde Staten." Uiteraard bestond tegen een besluit van deze overheids instantie beroep open bij de Kroon. Het denkbeeld van de voorsteller werd door de Kamercommissie overgenomen, als zijnde een middel tegen een lichtvaardig aangeno men ruilverkaveling in mogelijke gevallen, waarin aan een zodanige waarborg behoefte zou bestaan.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1960 | | pagina 21