De Kamercommissie hield in het oog, dat
onder de werking van de bepalingen der Ruil-
verkavelingswet het mogelijk was, dat een be
slissing werd genomen in een vergadering
door een zeer kleine meerderheid van die
vergadering, en dat in die vergadering niet
aanwezig zouden zijn „enige der personen,
ter bescherming van wier rechten al gepleit
was."
De Kamer ging echter niet met deze gedachte
van sterkere overheidsbemoeiingen mee; met
44 tegen 25 werd het amendement verwor
pen. Motivering der Kamermeerderheid:
Ruilverkaveling is een zaak der landbouwers
en wanneer die onmiddellijk belanghebbenden
voor ruilverkaveling zijn, dan moeten Gede
puteerde Staten die beslissing tot ruilverkave
ling niet ongedaan kunnen maken.
Bovendien: dit bestuurscollege kan immers
een aanvrage weigeren; ook heeft de voorzit
ter van de stemmingsvergadering (een lid van
Gedeputeerde Staten) de bevoegdheid, de
grenzen van het complex vast te stellen. Om
trent ruilverkaveling hebben de belangheb
benden het recht en de plicht, zélf zoveel mo
gelijk de beslissingen te nemen.
Een ander argument der Kamermeerderheid
was ook nog: Gedeputeerde Staten missen de
bevoegdheid, een ruilverkaveling op te leg
gen, ergo mogen ze óók niet de bevoegdheid
hebben, een door de rechthebbenden zelf ge
wilde ruilverkaveling tegen te houden. U ziet,
dat de overheveling van bevoegdheden van
belanghebbenden naar ,,de administratie" in
de ogen van de Kamermeerderheid geen ge
nade kon vinden.
De Ruilverkavelingswet 1924 heeft maar am
per haar koperen jubileum kunnen vieren. In
de dertien jaar van werkzaamheid waren er
slechts 36 ruilverkavelingen aangevraagd, een
oppervlakte beslaande van nog geen 12000
ha. Elf ruilverkavelingen hiervan werden ver
worpen, met een oppervlakte van 2500 ha.
Kleine ruilverkavelingen dus, die bij de goede
voorbereiding ertoe toch eigenlijk wel de
eindstreep hadden moeten halen. Als oorzaak
van de zeer beperkte toepassing van de Wet
is o.a. genoemd de zware eis, dat niet alleen
een meerderheid van de eigenaren vóór moest
stemmen, doch dat de voorstemmers samen
óók meer dan de helft van de oppervlakte van
het blok in eigendom moesten hebben.
Een minderheid van grote eigenaren met
meer dan de helft der oppervlakte der ruil
verkaveling kon nog de uitvoering tegenhou
den, evenals een meerderheid van „kleine"
eigenaren met minder dan de nodige grootte.
Bovendien waren alleen de eigenaren be
voegd, een aanvraag tot ruilverkaveling in te
dienen, met dien verstande, dat zulks moest
gebeuren door ten minste een kwart van allen,
die bij het Kadaster bekend stonden als eige
naar van percelen, liggende in het te verkave
len complex.
En zo groeide de praktijk van het ruilverkave-
len vooral in de crisistijd der dertiger jaren -
toen de enorme werkloosheid ook in ons land
deed uitzien naar de uitvoering van grote
arbeidsintensieve werken naar een wet
geving, die de totstandkoming van ruilverka
veling op groter schaal zou kunnen bevor
deren.
Hierover in een volgend artikel.
104
Stemming van de
ruilverkaveling „Neer"
op 6 november 1956.
(foto cultuurtechnische dienst Utrecht)