Berekening lokale
driehoeksmeting
127
Aan het slot van het artikel „Lokale driehoeks
metingen" door H. E. Outmans, opgenomen in
de eerste aflevering van deze jaargang, wer
den de gegevens afgedrukt van de lokale drie
hoeksmeting voor de controle van het centrum
van het R.D.-punt Veen 1. De heren W. Nij-
boer en F. Jansen hebben de uitwerking van
de berekening ingezonden. Beiden zijn tot
goede eindresultaten gekomen. De heer Nij-
boer heeft hierbij gebruik gemaakt van de me
thode waarvoor het formulier kad. nr. 37 is
ingericht, terwijl de heer Jansen gedeeltelijk
een andere berekeningswijze heeft toegepast.
In het Orgaan van de Vereniging van Tech
nische Ambtenaren van het Kadaster heeft al
enige malen een bespreking gestaan van de
eerste methode (jrg. 1949, blz. 174 en 210, jrg.
1950, blz. 187 en 229, jrg. 1958, blz. 106 en
188), zodat wij nu slechts op enkele belang
rijke punten willen ingaan. De grootste moei
lijkheid van dit vraagstuk zal voor onze lezers
wel zijn het bepalen van de argumenten van
de veelhoekszijden in het voorlopig stelsel.
Doordat in hpt. 3 niet gemeten is naar hpt. 1,
zijn de verschillende richtingsmetingen niet
direct in één stelsel te brengen. Daartoe zou
den we graag willen kennen Z hpt. 2hpt. 3.
hpt. 1Deze kunnen we berekenen, maar daar
voor hebben we eerst nodig de lengte hpt. 2
hpt. 3, diagonaal van vierhoek bas. N—hpt.
2Las. Zhpt. 3. Deze diagonaal is te be
palen uit twee driehoeken, waarvan we kennen
telkens twee gemeten hoeken en twee bere
kende zijden. Om niet in een vereffenings-
vraagstuk te vervallen zullen we enkele van
de ter beschikking staande gegevens niet ge
bruiken en deze voor controle op onze uitkom
sten bewaren. In dit geval maakt het weinig
uit welke hoek of zijde men per driehoek bui
ten beschouwing laat, omdat de gegevens wei
nig tegenspraak blijken te vertonen.
Na vaststelling van de lengte van hpt. 2
hpt. 3 als het gemiddelde van de gevonden
waarden, volgt de berekening van Z hpt. 2
hpt. 3hpt. 1 met behulp van de sinusregel in
A hpt. 2hpt. 3hpt. 1, waarvan we nu twee
zijden en een hoek kennen. Hierna kan kolom
5 van afd. 1 van het form. kad. nr. 37 worden
ingevuld, waarna de berekening van de over-
gangshoek aan de beurt is uit de verhouding
van Aen de afstand KP (d 399,9835Voor
het centrum van Veen 1 wordt tenslotte ge
vonden X 19335,54, Y 41741,43,
welke coördinaten dus nagenoeg gelijk blijken
te zijn aan de gegeven coördinaten voor het
centrum.
Nu nog iets over de rekenwijze van de heer
Jansen. In het Orgaan van de V.T.A.K. heeft
over deze rekenmethode een artikel gestaan
van de hand van de heer M. Rijsdijk (jrg. 1958,
blz. 225).
Na eveneens vaststelling van het ontbrekende
hoekje 0,2839 gr) bij hpt. 3, willen we be
rekenen de afstanden vastl.hpt. 2 en vastl.—
centrum, respectievelijk in de driehoeken hpt.
2Las. Z—vastl. en vastl.—bas. Z—centrum,
waarbij we tevens de ontbrekende hoeken be
palen. Van A hpt. 2—Leerdam 3—vastl. heb
ben we nu voldoende gegevens ter beschikking
(of we kunnen deze afleiden) om de over-
gangshoek te kunnen berekenen. Hierna kan
het argument vastl.—centrum (in het R.D.-
stelsel) worden afgeleid. De coördinaten van
het centrum volgen nu uit argument en af
stand.
Teneinde controle op de uitgevoerde bereke
ningen te verkrijgen is het wel gewenst via
0 een zoveel mogelijk gesloten veelhoeksbereke
ning de coördinaten van basis- en hulppunten
te bepalen, uitgaande van de verkregen coör
dinaten voor het centrum, en waarbij niet ver
geten moet worden de coördinaten van de
vastlegging vanuit basis Z te controleren. Tot
slot dienen we nog argument hpt. 2—Leer
dam 3 uit de coördinaten af te leiden, dit ter
controle van de overgangsberekening.
C.A.C.B.
JOL C£*/r#UM
0„ M4STL -
BAS/S A/