130
Prof. Dr. lng. E.h. Erwin Gigas: Physicalisch
Geodatische Messverfahren. Lieferung 1
48 pag., 24 x 17 cm, prijs D.M. 6,80. Hansea-
tische Verlagsanstalt Gmbh. Hamburg 1960.)
Deze eerste aflevering is het begin van de
publikatie van een reeks voordrachten over
(zoals de ondertitel zegt) nieuwe wegen in de
driehoeks- en hoogtemeting. De voordrachten
werden ook gepubliceerd in „Vermessungs-
technische Rundschau". Na de behandeling
van enkele elementaire begrippen betreffende
elektriciteit en atoom (van belang voor later
in de reeks te behandeling elektronische appa
ratuur) gaat de schrijver over tot de hydro
statische waterpassing. Allereerst worden be
sproken enkele oude instrumenten, waarbij
een U-buis gevuld met water als horizonteer-
inrichting dient. Als voorbeeld van hydro
statische waterpassing lijkt mij dit minder ge
slaagd; een peiloverbrenging met behulp van
gelijktijdige peilschaalaflezing was hier beter
op zijn plaats geweest.
De daarna volgende gegevens over de optische
overgang Fehmaru Belt (20 km) zijn bijzon
der interessant; als men de verschillen van de
diverse metingen in ogenschouw neemt vraagt
men zich af wat de opgegeven standaard-af
wijkingen (pag. 17) voor zin hebben.
Terecht wordt hieruit de conclusie getrokken
dat de optische methode voor grotere afstan
den onbruikbaar is. De ontwikkeling van de
hydrostatische methode voor grote afstanden
volgens Norlund wordt in de volgende bladzij
den samengevat. (Overgangen Grote Belt en
Sont.) Dat de invloed van een in de buis aan
wezige luchtbel in de eerste plaats een versto
ring van het principe van de communicerende
vaten is, komt op pag. 18 niet geheel tot zijn
recht. Dat men bij voorkeur bij watertempera
turen van ongeveer 4° C werkt is niet omdat
water daarbij zijn grootste dichtheid bereikt,
maar omdat de verandering van de dichtheid
dp
per 1° C bij 4° C minimaal is. neemt toe
df
als t toeneemt boven 4° C, zie tabel 2.06). In
fig. 2.14 is nr. 5 geen barograaf doch een baro
meter volgens het principe van Laursen.
Overigens geven deze bladzijden een uitste
kende indruk van de hydrostatische waterpas
sing en de daarbij te verwachten moeilijkhe
den.
Vanaf pag. 29 zijn de ervaringen van het In-
stitut für Angewandte Geodasie (IFAG)
neergelegd. Doordat het IFAG gebruik maakt
van (gemakkelijk samendrukbare) gummi
slang is de invloed van de stand van het bui
tenwater op de waterhoogte in de peilglazen
groot. Tabel 2.04 geldt dan ook alleen voor
gummie-slang: men komt hierdoor snel in de
verleiding om te grote peilglasdiameter te kie
zen. Dit bezwaar geldt veel minder voor loden
buis; Norlund gebruikte b.v. op 18 km loden
buis van 1 cm 0 peilglazen van 5.9 mm 0 (en
niet 2 cm 0 zoals op pag. 31 abusievelijk ver
meld wordt). De aan te brengen correcties
(voor luchtdruk, ongelijke temperaturen, ca
pillaire werking enz.) worden uitvoerig be
handeld. Een beetje verdwaald temidden van
deze materie treffen we een beschrijving van
zeer nauwkeurige hydrostatische metingen ter
bepaling van getijbewegingen in de aardkorst,
uitgevoerd in de Verenigde Staten en in Noor
wegen.
Deze eerste aflevering besluit met de theorie
van vloeistofslingerbewegingen in lange dun
ne buizen, waarbij de ontwikkelingen volgens
Scheel op de voet gevolgd worden.
Met belangstelling zien we de 2e aflevering,
waarin dit onderwerp verder behandeld zal
worden, tegemoet.
(A. Waalewijn)
H.T.S. te Utrecht in 1959
Het jaarverslag over 1959 van de Hogere
Technische School te Utrecht bevat weer
verscheidene gegevens over afdeling Land
meetkunde aan deze H.T.S. Het aantal leer
lingen in deze afdeling bedroeg op 1 januari
1959 niet minder dan 119, w.o. een vierde
jaarsklas van 34 leerlingen.
Op 1 januari 1960 was het aantal 4e jaars
in deze voor ons zo belangrijke afdeling 29 op
een totaal van 112. Van de 17 voor de lo
pende cursus toegelatenen waren er 5 oud
leerlingen van het C.T.O. Voor het eindexa
men slaagde 32 leerlingen van de afdeling
landmeetkunde, waaronder één met lof. In
totaal zijn 68 diploma's voor landmeetkunde
uitgereikt in de jaren, waarin deze afdeling
van de H.T.S. bestaat.
Van de Centrale Cultuurtechnische Commissie
ontvingen wij het Jaarverslag 1959
dat ook nu weer uitmunt door zijn leesbaar
heid en fraaie uitvoering. Niet alleen krijgt de
belangstellende leek een indruk van de vele
aspecten, die het cultuurtechnisch werk uit
eigen aard al bezit, doch tevens (en dat is be
langrijker) wordt hem enige kijk gegeven op
de samenhang van dit alles met de ontwikke-