112
In de Tellurometer maakt men gebruik van
fasemetingen, waarbij deze orde van nauw
keurigheid wordt bereikt. Het instrument is in
de korte ontwikkelingstijd van 1954 1956
ontworpen door Mr. T. L. W a d 1 e y van
het .Telecommunications Research Labora
tory" van de South African Council for
Scientific and Industrial Research", in samen
werking met en op verzoek van de „Director
of Trigonometrical Survey" in Zuid-Afrika.
Het wordt sinds 1957 in produktie gebracht
door de firma Tellurometer (Pty) Ltd in
Kaapstad. De vertegenwoordiger voor Europa
is Cooke, Troughton and Simms Ltd in Lon
den, in Nederland de N.V. Ahrend, A'dam.
Met de tellurometer kunnen afstanden van
200 meter tot ca. 50 km in ongeveer een half
uur gemeten worden, opstellen en inpakken
inbegrepen. Onder normale topografische en
meteorologische omstandigheden kan worden
gerekend op een nauwkeurigheid van 5 cm
3.10"6 L, waarin L de te meten afstand is;
dit betekent dus 5 cm tot 1 km lengte,
8 cm op 10 km, 20 cm op 50 km.
De uitrusting bestaat uit twee instrumenten,
hoofd- (Master) en neveninstrument (Remo
te) genoemd, welke op de uiteinden van de
meetlijn worden opgesteld op normale theo
dolietstatieven, zie afbeeldingen. Bij ieder ap
paraat behoort een accu en een spannings
omvormer. De instrumenten kunnen gedragen
worden aan een handvat of op de rug m.b.v.
een draagriemstel. Het gewicht van een in
strument is ongeveer 12 kg en de totale sta
tionsuitrusting, inclusief draagkist, batterij,
spanningsomvormer en statief, weegt onge
veer 45 kg. Voor het verrichten van meteo-
waarnemingen tijdens een meting gebruikt
men een hygrometer (natte en droge bolther-
mometer) en een zakbarometer. Per instru
mentopstelling zijn een waarnemer en een
helper nodig. De helper bij het hoofdinstru
ment is secretaris en noteert alle waarnemin
gen op een formulier, zie fig. 11
De waarnemers staan in draadloze telefo
nische verbinding met elkaar, hetgeen behalve
voor de meting zelf ook als communicatiemid
del tussen de beide veldgroepcn uitermate
waardevol is. Door het geringe stroomver
bruik van de apparatuur, (ong. 8 amp.) kan
met goede accu's (100 Ah) een gehele dag
gemeten worden; 's nachts moeten deze dan
opgeladen worden door een gelijkrichter,
werkende op netspanning. De bediening van
de apparatuur is eenvoudig en kan in één of
twee dagen geleerd worden, ook door mensen
zonder vakkennis en radiotechniek. Uiteraard
is een praktische ervaring noodzakelijk voor
een juiste meettechniek en een goede beoor
deling van de resultaten. Eventuele reparaties
aan het instrument blijven in het terrein be
perkt tot het vervangen van onderdelen (vnl.
radiobuizen en zekeringen), waartoe een doos
met reserve-onderdelen in elke draagkist aan
wezig is. Aan de hand van verschijnselen bij
optredende storingen kan men met een be
paald systeem van foutenopsporing, de z.g,
„papieren dokter" van het instructieboek, zo
wel de diagnose stellen als de therapie toe
passen. Bij enigszins gecompliceerde storin
gen zal men de apparatuur al gauw in handen
geven van een elektronische specialist.
Het uitzenden en ontvangen van golven ge
schiedt over een dipool-antennesysteem, dat
in het brandpunt van een parabolische reflec
tor ligt. Vóór deze beide loodrecht op elkaar
staande zend- en ontvangdipolen bevindt zich
een uiterlijk gelijk tweede systeem (staaf-
reflectoren)dat er voor dient de antennes af
te schermen, zodat alle straling alleen via de
omweg over de paraboloïde uitgezonden resp.
ontvangen kan worden. Hiermee wordt een
bundeling van golven bereikt. Het instrument
middelpunt bevindt zich dan in het richtvlak
van de omwentelingsparaboloïde. In fig. 4 is