lingswet 1938 in de vijftiger jaren werd aan
gegrepen, om de zienswijze van de Ministers
van Landbouw en Justitie op dit punt in het
licht te stellen. We vinden deze zienswijze
in de Memorie van Antwoord op het Ont
werp 1951: Het is juister, dat niet bij minis
teriële beschikking tot oplegging van een
ruilverkaveling wordt overgegaan, wanneer
niet ten minste de helft van één der voor
geschreven meerderheden aanwezig is, met
beroep op de Kroon van de beslissing van de
Minister. Is dat aantal niet bereikt, en be
staan er nochtans zeer dringende redenen om
tot ruilverkaveling over te gaan, dan zal ook
zónder het oorspronkelijk art. 37 van de Wet
1938 daartoe een voorstel van wet aan de
Staten-Generaal kunnen worden gedaan. De
verantwoordelijkheid voor een belangrijke
beslissing zou bij zulk een gang van zaken,
daar komen te liggen, waar ze gedragen be
hoort te worden, n.l. bij de Volksvertegen
woordiging.
Hoe weinig de toenmalige Minister van
Landbouw voelde voor ministerieel ingrijpen
als niet een linke minderheid achter de ruil
verkaveling van een blok stond, bleek intus
sen, toen hij bereid was, bij nota van wijzi
ging (N.B, op suggestie van één Kamerlid)
in het ontwerp-wet de gedachte over te
nemen, dat de vereiste instemming met de
ministeriële oplegging ten minste moest
zijn i.p.v. x/i zoals in de Wet-1938 was voor
geschreven. Hiermee gaf de Minister te ken
nen, dat voor de goede uitvoering van een
ruilverkaveling deze bevoegdheden niet zo
dringend noodzakelijk werden geacht. ,,Het
artikel zal niet vaak worden toegepast en er
moet een behoorlijke waarborg zijn, dat niet
bij een te grote tegenstand tot oplegging
wordt overgegaan."
Een groot aantal Kamerleden ging met dit
zo gewijzigd artikel niet akkoord. Het kan
toch zo merkte men op in enkele ge
vallen noodzakelijk zijn dat tegen de zin van
de meeste eigenaren, maar met instemming
van een beperkte minderheid een ruilver
kaveling wordt opgelegd. Denk bv. aan de
schadesnijdingen door de aanleg van Rijks
wegen of dergelijke. Naast dit argument
werd ook nog aangevoerd, dat wanneer het
gaat om een blok waarvan 60 tot 80 of meer
procenten van de grond aan pachters is uit
gegeven, de situatie kan ontstaan, waarbij
het belang van de verbruiksverkaveling mee
brengt, dat ook inderdaad op een zeker ogen
blik het doorzetten van de ruilverkaveling
wenselijk is. Het amendement dat hierover
werd ingediend, werd verworpen met 37.25
stemmen.
Intussen -het aangesneden pachtersbelang
bij ruilverkaveling geeft gelegenheid tot deze
opmerking moge men niet uit het oog ver
liezen, dat de stemming vóór of tegen ruil
verkaveling nog altijd een zaak is van de
eigenaren. Wel zijn in de Centrale Com
missie naast de ambtelijke vertegenwoordi-
die gespannen luisteren en vragen stellen,