153 Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde, nr. 3, juni 1960. De beide in dit nummer geplaatste artikelen zijn de aandacht van onze vakgenoten ten zeerste waard. Ir. J. H. Wijnands van de Staats mijnen schreef over ,,De nauwkeurigheid van de lengtemeting", in verband met de behoefte in de mijnmeetkunde aan een zeer nauw keurige lengtemeting, eerstens om bodem bewegingen in een ontginningsgebied te kun nen vaststellen, en ten tweede voor de vast legging m.b.v. zeer lange schachtmeet banden van de verschillende mijnverdie- pingen onder N.A.P. De auteur vertelt over de resultaten van een diepgaand onderzoek naar le. de nauwkeurigheid van de tempera- tuurmeting tijdens de lengtemeting, 2e. de juistheid der uitzettingscoëfficient van staal- en invarmeetbanden, zoals door de fabrikant opgegeven. Zijn conclusies: de coëfficiënt voor stalen meetbanden bleek te kloppen; de manier van temperatuurmeting, aangegeven in de Handleiding Techn. Werkzaamheden van het Kadaster, is voor zéér nauwkeurige lengtemeting niet voldoende; de opneming van de temperatuur, op manshoogte, van de lucht is voor de vaststelling van de lengte correctie geheel onbruikbaar (op het heetst van de dag werden verschillen tussen „grond- temp" en „luchttemp" van 7° vastgesteld). Van de hand van de heer H. L. Rogge ver scheen verder in dit K. en L.-nummer een zeer interessante bijdrage over ..Ponskaarten bij kadastrale boekhoudingen". Juist in deze tijd, waarin de vernieuwing van het Nederlandse Kadaster meer en meer naar voren komt, is een inlichtend overzicht als dat van de heer Rogge van grote waarde. In de moderne be- bedrijfsboekhouding heeft de ponskaart sedert enige jaren al zijn intrede gedaan. Schrijver geeft verscheidene voorbeelden van mogelijk heden met ponskaarten, zoals die van de I.B.M. Hij vertelt in zijn artikel opmerkelijke bijzonderheden over de ponskaartenadmini stratie bij het Kadaster in Oostenrijk en in het bondsland Hessen. Terecht wijst hij er op, dat de Nederlandse kadastrale boekhouding, hoe wel ouderwets aandoende, een op zichzelf vol maakt systeem is en dat daarin titelonderzoek altijd mogelijk blijft. Kennisname van het arti kel wordt voor kadastraal georiënteerde lezers dringend aanbevolen. In „De r Vermessungstechnike r", het maandblad van onze Zwitserse collega's, van mei 1960, schreef Meier uit Riehen over het leidingenkadaster in Zwitserland, dat voor de gemeentelijke technische diensten in steeds dringender behoefte voorziet. In het artikel komt hij tot dezelfde conclusies als indertijd coll. Van Weelden uit Dordrecht: bij het drukker wordende verkeer is de optische af standmeting de minst-gevaarlijke methode van meten; combinatie met een poolcoördinato- graaf brengt op snelle wijze het straatmeubi- lair op het plan. Meier geeft aan dat voor dit plan zich het beste leent een nauwkeurige ver groting 1 250 of 1 200 van het „Grund- buchplan". Voor wat de reikwijdte van de optisch te overbruggen afstand betreft, beveelt hij (op de praktijk gegrond) een maximum lengte van 40 tot 50 meter aan. In het artikel komen enige duidelijke foto's en tekeningen voor van de gebruikte poolcoördinatograaf. In hetzelfde maandblad komt het eerste deel voor van het referaat over „Het gebruik der aero- fotogrammetrie voor Grondboekmetingen te Bern gehouden door WHaberlin van de Eidg. Vermessungsdirektion. Coll. P. Gross- niklaus uit Aarau schreef omstandig over de het vorig jaar aldaar gehouden cursusdag, waarop een overgangsboog moest worden be rekend en uitgezet. In de Allgemeine Vermessungs- Nachrichten van april 1960 is een arti kel opgenomen, dat de vervaardiging van uit breidingsplannen door middel van aerofoto- grammetrie tot onderwerp heeft en dat door

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1960 | | pagina 17