fy' 11
tó
fig. 10
fi9./3
/>y./4
162
In al deze gevallen zijn gelijkvormige, gesti
leerde puntenvelden met elkaar vergeleken.
De ingevoerde fouten komen overeen met de
elementen waaruit de coëfficiënten van de
transformatieformules bestaan (zie H.T.W.
blz. 104). Ze kunnen dus worden gecorri
geerd door één enkele gelijkvormigheidstrans
formatie voor het gehele veld.
In de praktijk wordt echter gewerkt met
strookstelsels, waarin fouten en vervormingen
op zullen treden, die per model verschillend
kunnen zijn. Het is dan ook veelal onmogelijk
om met één gelijkvormigheidstransformatie tot
een bevredigend resultaat te komen.
In het nu volgende gedeelte van dit opstel zal
getracht worden duidelijk te maken hoe de
verschillende zich voordoende fouten in de
grafieken tot uiting komen.
1. Schaalsprong. Wanneer bij het oriënteren
een model een andere schaal krijgt dan het
voorafgaande, treedt op die plaats een schaal
sprong op. Dit kan gebeuren door een fout in
de schaaloverdracht; de oorzaak kan ook in
een deformatie van een model zelf gelegen
zijn. In fig. 11 wordt het gevolg van zo'n
schaalsprong schematisch weergegeven.
In fig. 12 wordt de situatie geschetst die ont
staat als we een strook met een schaalsprong
aan twee punten aansluiten aan de ideale
strook.
Als demonstratievoorbeeld zal ik gebruik
maken van een hypothetische strook bestaan
de uit vijf modellen, waarbij tussen model III
en model IV een schaalsprong optreedt.
De grafiek die correspondeert met fig. 11 is in
fig. 13 getekend.
mode/ Z
UT
EZ
fa
2a
3a
f
2
3
4
5
tb
2b
36
4b
6a
66
Hierbij moet nog worden opgemerkt, dat voor
de punten 4a en 4b twee waarden gevonden
worden, n.l. uit model III en uit model IV.
De verschillen tussen deze dubbele waarden
zijn in de praktijk niet zo groot dat ze duide
lijk op een schaalfout wijzen, anders zou
daarvoor direct gecorrigeerd worden. Meest
al wordt met het gemiddelde gewerkt. In
fig. 14, die correspondeert met fig. 12, zijn
deze gemiddelde waarden met een gestippelde
pijl aangegeven.
mode/ Z
M
ZZ
fa
2a
3a
r*:
5s
f
2
3 t
4
fb
26
3b
56
6d
In deze grafiek zijn twee patronen terug te
vinden, die overeenkomen met fig. 10. Het
zou dus mogelijk zijn van ieder deel afzon
derlijk een goede aansluiting te maken.
De gevonden verschillen kunnen ook op een
andere manier uitgezet worden, n.l. in een
lijnengrafiek. Gebruik makend van het feit,
dat de x-as van het machinestelsel in de
lengterichting van de strook loopt, worden
langs de horizontale as van de grafiek de x-
coördinaten van de punten uitgezet, en lood-