IDEAAL
OF
231
door G. A. B. Frinking, Landmeetkundig ambtenaar A van het
Kadaster te Eindhoven
Idealisten houden het oog op de toekomst gericht;
als zij één blik in het verleden sloegen, waren ze geen
idealisten meer.
(Eric v. d. Steen)
Het gevoel van onbehagen dat zich de laatste
jaren in steeds sterker mate manifesteert bij
de werkers bij onze dienst, is bijna zo oud als
het kadaster zelf. Reeds het „Staatkundig en
Staathuishoudkundig jaarboek" van 1863, zo
lees ik in het verslag van de Algemene Ver
gadering van de Vereniging voor Kadaster
en Landmeetkunde uit het jaar 1885, bevatte
een bijdrage „over de bezwaren, die zich bij de
bijhouding van het kadaster voordeden.". De
landmeter Ten Oever kwam zelfs met een
voorstel „om terwille van de waarheid" van
de verklaring op de hulpkaarten „Opgemaakt
en deugdelijk verklaard" de laatste drie woor
den te schrappen, totdat de tijd zou zijn aan
gebroken dat „de waardige verklaring een
maal in eere zal kunnen worden hersteld".
De algemene vergadering was niet zo gevoe
lig als de heer Ten Oever en verwierp het
voorstel, maar nam wel met 36 tegen 1 een
motie aan waarin werd gezegd dat de gewone
dienst niet deugdelijk kan worden verricht,
dat het wenselijk is dat aan al de kantoren zo
spoedig mogelijk de bijbladen worden ver
nieuwd en dat de hermetingen met kracht
worden voortgezet.
Nu is „zo spoedig mogelijk" en „met kracht"
een rekbaar begrip, maar dat in 1960 de
motie nog op uitvoering zou wachten, zullen
de voorstemmers niet bedoeld hebben.
De teneur van dit jaarverslag klinkt nu na
75 jaren nog zeer vertrouwd helaas.
Bij de landmeters begonnen. En de teke
naars? Persoonlijk kan ik mij niet herinneren
dat in latere jaren, en dan denk ik aan de
jaren tot 1930, de tekenaars zich zo ongerust
hebben gemaakt over dat probleem. Maar
dat is ook niet zo vreemd, omdat deze toen
nog geen lange ervaring hadden wat betreft
de nauwkeurigheid. Immers tot dan waren
het de landmeters geweest die de bijbladen
hadden bijgewerkt „uit de veldaantekeningen
en uit de hulpkaarten", zoals art. 102 van de
oude I. K. zegt.
Deze periode is echter definitief voorbij. De
landmeters zijn ingenieurs geworden en de
bijwerking behoort thans tot de eenvoudige
werkzaamheden. En het gevoel van onbeha
gen is het deel geworden van hen, die nu met
de kaarten moeten werken.
We hebben het herhaalde malen kunnen
lezen in het voormalig TAK-orgaan en ook in
dit blad zijn reeds verscheidene artikelen,
verschenen, die evenzo vele noodkreten
waren over de kadastrale cartografische si
tuatie van ons land. Dat kan ons niet ver
bazen, omdat het werken met deze kaarten
steeds onbevredigender wordt.
Maar ik begin mij af te vragen of we ons niet
vergissen: is het de taak nog wel van de