232
landmeetkundige dienst om een vernieuwd
kaartarchief op te bouwen en in stand te
houden?
Er tekenen zich n.l. enige merkwaardige ver
schijnselen af, die, naar ik meen, deze vraag
wettigen. Verschijnselen die er op wijzen
dat deze taak, voorzover er sprake is van een
cartografische behoefte, in steeds toenemen
de mate wordt uitgevoerd door andere dien
sten. Grote steden als Amsterdam en Rotter
dam kennen deze behoefte al een halve eeuw,
maar ook kleinere als Groningen en Eind
hoven begonnen in de dertiger jaren de be
tekenis te ontdekken van goed kaartmate
riaal. En nu in 1960 is het zover dat iedere
kleine gemeente met enig planologisch pers
pectief een landmeetkundige dienst gaat in
richten, een landmeetkundige dienst met als
doel: een kaartarchief opbouwen ten behoeve
van de plaatselijke ruimtelijke ordening.
Daarnaast zien we hoe particuliere maat
schappijen als de Nederlandse Heidemij. en
de Grontmij. z.g. vrijwillige ruilverkavelin
gen in eigen beheer uitvoeren en bij wette
lijke in opdracht van het Rijk ingeschakeld
kunnen worden. Dit betekent dat een be
langrijk gedeelte van de ruilverkavelings
werkzaamheden, oorspronkelijk de taak van
de kadastrale dienst, in toenemende mate
door genoemde maatschappijen zal worden
verricht.
Moeten we deze evolutie betreuren? Mis
schien; maar zij is verklaarbaar en het heeft
weinig zin naar de oorzaak te zoeken van
deze bij de opzet zeker niet bedoelde gang
van zaken.
Hoe het zij: thans is, lijkt me, de tijd aan
gebroken de vraag te stellen of onze dienst
niet beter doet zich te specialiseren als ad
ministratiekantoor en de cartografie over te
laten aan onafhankelijke specialisten. Er zijn
tekenen die er op wijzen, dat in onze kringen
deze gedachte steeds meer veld wint.
Er zijn b.v. kantoren, die hun kadastrale te
kenaars al hebben uitgerust met bureaus in
plaats van beweegbare tekentafels en het
schijnt in de bedoeling te liggen deze veran
dering overal waar vernieuwd moet worden,
toe te passen. We vernamen van onderzoe
kingen van kadastrale zijde over administra
tieve ponskaartensystemen voor de toepassing
ten behoeve van de kadastrale en hypothe
caire boekhouding.
Het opofferen van de bijbladen ter verkrij
ging van lichtdrukken wijst eveneens op een
meer administratieve inslag dan op een carto
grafische waardering.
Ook het continueren van de combinatie van
binnen- en buitenwerkzaamheden, waarbij
de ene dag meetwerk en de volgende admini
stratie moet worden verricht, wijst er op dat
we onze afkomst van administratief bureau
nog niet vergeten zijn. (Bij welk technisch
bureau is dat zo?)
Ik laat nu in het midden of bovengenoemde
tendensen bewust of onbewust te voorschijn
komen. Ze komen in ieder geval uit ons
midden en dat is opvallend genoeg.
Maar ook extern wordt ons een duidelijk ad
ministratief etiket opgeplakt en we mogen
wel zeggen zeer bewust. Daar is natuurlijk
allereerst het feit dat we uit de belasting
dienst zijn voortgekomen en daarvan nog
steeds een onderdeel zijn. Dit dienstvak houdt
ons zeer bewust onder haar vleugels. Om
dezelfde reden is het verklaarbaar dat een
Weekblad voor Privaatrecht, Notarisambt
en Registratie, het blad van de „Broederschap
der Candidaat-Notarissen" een artikel publi
ceert waarin onze kaarten worden besproken
als administratief hulpmiddel.
In het blad van 30 juli j.l. wijdt n.l. de hypo
theekbewaarder mr, L. F. Berretty een be
schouwing aan het gebruik maken van de
kadastrale aanduiding als administratieve
grondslag voor de hypothecaire boekhouding
waarbij hij een antwoord formuleert op de
vraag of bij het object van de titel inderdaad
de kadastrale aanduiding behoort, waarmee
het is aangegeven.
De schrijver komt dan tot enige verrassende
conclusies. Hij twijfelt n.l. aan de betrouw
baarheid van de kadastrale aanduiding, om
dat deze niet geheel zou samenvallen met
het object van de titel en wel op grond van
de volgende overwegingen.
1. De kadastrale percelen worden eenzijdig
door de overheid vastgesteld.
2. Ondanks het feit dat de eerste opmetingen
van de percelen bij de oprichting van het ka
daster naar omstandigheden nauwgezet heb
ben plaats gevonden, zoals van landmeters
zijde wordt verzekerd, wordt geregeld erva
ren, dat geen absoluut betrouwbare metings
resultaten zijn verkregen. (Schrijver ver
wijst naar hetgeen de voorzitter van de
„Staatscommissie, die advies moet uitbrengen
over de maatschappelijke functie van het ka
daster", in zijn antwoord op de installatie
rede van de minister, heeft opgemerkt, name
lijk, dat naar zijn eigen bevindingen bepaalde
kadastrale plans 15 tot 20 meter van de wer
kelijkheid afwijken.)