3. Behalve dus dat de kadastrale gegevens niet betrouwbaar zijn, komt hier nog bij dat de kadastrale aanduiding, hoewel soms wel een wettelijke nadere omschrijving, geen „partijenspecificatie'' van de rechtsobjecten pleegt te zijn, zodat van het samenvallen van onderscheiden objecten niet kan worden uit gegaan. Volgens schrijver was het juist geweest als bij de invoering van het burgerlijk wetboek in 1838 de inschrijving van alle eigendoms- titels verplicht was geweest en op de kaarten slechts de ligging van de grondeigendommen in hun onderling verband op de juiste wijze was aangegeven, „terwijl aan de figuratieve uitbeelding van deze grondeigendommen de corresponderende objectsaanduiding van de ingeschreven titels behoorde te zijn gekop peld". Er zou dan sprake zijn van een wezensver schil met een kadastrale aanduiding, omdat de hypothecaire aanduiding uitsluitend zou passen bij een in het negatieve stelsel beho rende titel, terwijl de kadastrale aanduiding betrekking heeft op de van overheidswege vastgestelde eigendomsgrenzen. Deze grenzen zijn ontstaan uit allerlei „tech nische" manipulaties, waardoor het titelob- ject slechts ten dele of zelfs geheel geen be trekking heeft op het kadastrale perceel, waarvan de aanduiding voor het titelobject is gebruikt. „Hoewel de hypothecaire boekhouding zich aanvankelijk tot op zekere hoogte heeft kun nen redden", heeft mr. B. tegen deze ver schillen ernstige bezwaren. Hij stelt dan dat voor het beantwoorden van de vraag wat de aankomsttitel is van een gedeelte van een perceel moet worden uit gemaakt uit welke vervallen percelen dit ge deelte is ontstaan en meent dat de betrouw baarheid van het onderzoek afhangt van „technische omstandigheden", zoals: 1. de mate van nauwkeurigheid van de fi guratie op de hulpkaarten; 2. juiste cartografische aansluiting van de kadasterplans; 3. niet op grond van rectificatie-akten plaats gehad hebbende redresseringen; 4. dikte van de lijnen en krimping van het papier. Al deze omstandigheden maken een titel- recherche uiterst moeilijk en onbetrouwbaar, meent de auteur van het artikel. Het wil mij voorkomen, dat een onderzoek naar de afkomst van een perceelsgedeelte met bijbehorende titel en eventuele erfdienstbaar heden, inderdaad voor schrijver niet eenvou dig is als we lezen dat hij dit wil aflezen op de kopiëerspiegel, door hulpkaarten en plans, die een bepaald gebied in verschillende stadia weergeven, op elkaar te leggen. In het kader van een juridisch en admini stratief betoog is dit een merkwaardige me thode, omdat immers de kaartvergelijking ons wel op weg kan helpen, maar alleen de verwijzing in de staat 75 ons definitief kan inlichten. Dat hier niet van een misverstand sprake is blijkt wel hieruit, dat schrijver het werk geheel onmogelijk noemt wanneer het per ceel is hermeten, omdat dit dan op een an dere schaal is overgebracht. Inderdaad gaat de methode dan niet op, maar dat ligt niet aan de kadastrale kaart, maar aan de (niet juiste) methode. De conclusie dat het voor de hypothecaire boekhouding ten aanzien van hermeten ge bieden onmogelijk is gemaakt een titelrecher- che te „effectueren" typeert de afstand tussen „hypotheken" en „kadaster". Schrijver gaat zelfs zo ver, dat hij zich af vraagt of een dergelijke landmeetkundige in greep als een hermeting geen onrechtmatige overheidsdaad tegenover de zakelijk ge rechtigden van de hermeten gebieden op levert! Hij vraagt zich daarbij af hoe de eerder ge noemde Staatscommissie in deze zal advise ren, waarbij hij suggereert dat, in plaats van de kadastrale aanduiding, de laatst inge schreven aankomsttitel van het object in de akte wettelijk verplicht moet worden gesteld. Voorts memoreert schrijver de gedachte van Jonas (Tijdschr. voor K. en L. 1948) om de hypothecaire boekhouding bij de wet te rege len, waardoor „de openbare registers beter in staat zullen worden gesteld om aan hun wettelijke bestemming te voldoen Aan het slot van zijn belangwekkend artikel vraagt schrijver, na gesteld te hebben dat het kadaster zijn maatschappelijk belang op de eerste en belangrijkste plaats ontleent aan de hypothecaire boekhouding, of het niet logisch is om het kadaster een wettelijke zelfstan dige functie tegenover die (hypothecaire) boekhouding te geven. „Ligt het niet meer in de rede", aldus schrijver, „ter bewaring van evenwichtige verhoudingen om een nieuwe instructie kadaster vast te stellen, waarin dan de juiste aandacht aan privaat- 233 i

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1960 | | pagina 5