De instrumenten benodigd voor de fotogram-
metrie komen aan bod in de artikelen „De
luchtopname in de fotogrammetrie" door Ir.
F. L. Gorten en „Instrumenten voor fotogram-
metrische kaartering" van Prof. Dr. Ir. W.
Schermerhorn.
„Rekenmachines en -automaten'' door Ir. B.
G. K. Krijger en H. C. van der Hoek behan
delt de verschillende mogelijkheden die er op
dit gebied zijn, terwijl Ir. L. van Zuylen in
„Kartografie" de kaarteermethoden in de loop
der tijden onder onze aandacht brengt.
Tenslotte volgen dan nog een drietal hoofd
stukken over bijzondere soorten metingen, na
melijk „De hydrografische opnemer en zijn
instrumentarium" door Ir. W. Langeraar,
„Geodetisch instrumentarium van de mijnme-
ter" van Ir. P. A. G. Beugels en „Beschou
wingen aangaande de geodetische instrumen
tatie en de meettechniek bij Zuidpoolexpedi
ties" door Ing. Loodts.
Met deze korte opsomming van de behandel
de onderwerpen moeten we helaas volstaan.
Samen vormen ze een duidelijk, prettig lees
baar overzicht van alles wat momenteel als
hulpmiddel bij het landmeten beschikbaar is,
zonder in een teveel aan wetenschappelijke
verhandelingen en formules te vervallen.
Het derde deel van het ook typografisch goed
verzorgde boek bevat allerlei meer intern voor
„Snellius" van belang zijnd mengelwerk, dat
we toch met belangstelling hebben gelezen.
Tot slot volgt dan nog een overzicht van de
verschillende verenigingen op landmeetkun
dig gebied, zowel internationaal als nationaal
en een overzicht van Directeuren en Hoofden
van Landmeetkundige Diensten en Instellin
gen in Nederland. Bij alle volledigheid die
voor de rest van het boek is nagestreefd, moe
ten we hier een onvolledigheid constateren,
daar men zich in deze lijst kennelijk beperkt
heeft tot die diensten, waar aan het hoofd een
academisch gevormde geodeet staat, en de
vele andere, toch ook zeer belangrijke dien
sten, als bijvoorbeeld van de Gemeente Apel
doorn, niet heeft genoemd.
M. L. V.
Kartografie, het blad voor de Mededelingen
van de Kartografische Sectie van het Kon.
Ned. Aardrijksk. Genootschap, geeft in nr. 9
een interessant artikel van de hand van de
heer I. Hage over het ontstaan van de platte
grond van Rotterdam, schaal 1 10.000, een
uitgave van de kartografische afdeling van de
Dienst van Gemeentewerken. Werd tot vóór
de oorlog nog gebruik gemaakt van de be
staande kadasterkaarten, de nieuwe kaart
1 10.000 heeft tot basis de kaartering 1
1000 van de Landmeetkundige Afdeling van
Gemeentewerken en de fotogrammetrische
kaartering 1 2500, beide in het stelsel van de
Rijksdriehoeksmeting. De basiskaartering is
aangevuld met gegevens van de Meetkundige
Dienst van de Rijkswaterstaat, de Landmeet
kundige Dienst van het Kadaster, de L.D. der
Ned. Spoorwegen, de Top-dienst en land
meetkundige diensten van verschillende grote
bedrijven. Uiteraard verschaften ook de an
dere Rotterdamse gemeentediensten de nodi
ge gegevens. Van de op deze wijze verkre
gen „minuut" worden kopieën gemaakt voor
algemeen dienstgebruik en voor de reproduk-
tiedruk. Regelmatig wordt de terreinstoestand
op de technische originelen bijgewerkt.
Uiterst instructief zijn de mededelingen van
de heer Hage over het gebruik van de kaart.
De gemeente gebruikt de 1 10.000 bij de pla
nologische studies voor het maken van struc
tuur- en hoofdzakenplannen, voor werksche
ma's en als toelichting bij rapporten, voor het
overzichtelijk aanbrengen van economische en
statistische gegevens. Het onderwijs maakt
gebruik van kaartfragmenten; particuliere be
drijven, b.v. bakkerijen, melkinrichtingen, Van
Gend en Loos e.a., gebruiken de kaart voor
het uitzetten van routes en het meten van de
lengte ervan; grote winkelbedrijven brengen
er gegevens op aan van verschillende stads
gebieden; sportverenigingen gebruiken de
kaart o.a. voor wandelroutes, voor berekening
van postduivenhokcoördinaten t.b.v. wed
vluchten e.d. P.S.T.
Het Oesterreichische Zeitschrift für Vermes-
sungswesen van augustus en oktober 1960
bevat o.a. de studie van K. Levasseur uit
Wenen over een halve eeuw Gauss-Krüger-
coördinaten in Oostenrijk, een studie waar
in de schrijver vele facetten belicht van de
totstandkoming van de nieuwe Oostenrijkse
rijksdriehoeksmeting met 158 hoofddriehoeks-
punten, 2234 punten van de 2e en 3e orde en
ongeveer 24.000 punten van lager orde; naar
schatting moeten nog ca. 40.000 punten wor
den bepaald. De studie bevat mede een ge
schiedkundige verhandeling over het oude
Oostenrijkse triangulatienet, dat tussen 1806
en 1861 gestalte verkreeg. P.S.T.
Allgemeine Vermessungs-Nachrichten, juli
1960. Denker werkt enige gedachten uit
over de samenwerking van de landmeetkun
dige diensten in West-Duitsland, waarbij hij
20